AO-classificatie

Definitie / introductie

De AO-classificatie (= Working Group for Osteosynthesis Questions), ook wel de classificatie genoemd, is geïntroduceerd om een ​​duidelijke beschrijving van breuken te geven. Deze classificatie is wereldwijd geldig en dient als basis voor gestandaardiseerd bot breuk behandeling. Dit maakt het mogelijk om fracturen (fracturen) op een gestandaardiseerde manier te beschrijven en dus op een gestandaardiseerde manier te behandelen.

Geschiedenis

De Arbeitsgemeinschaft Osteosynthesefragen (AO-classificatie) werd in 1958 opgericht door 13 chirurgen en orthopedisch chirurgen. Maurice E., Martin, Robert Schneider en Hans Willenegger namen de leiding over de AO-Classificatie over. Het hoofdkantoor van de AO is in Davos (Zwitserland).

In 1984 werd de werkgroep gereorganiseerd in de vorm van een stichting zonder winstoogmerk. Tegenwoordig telt de Association for Osteosynthesis Questions ongeveer 5000 leden en is het een belangrijk netwerk tussen chirurgen geworden. De AO heeft zichzelf tot taak gesteld de medische vooruitgang op het gebied van operatief bot te bevorderen en te standaardiseren breuk behandeling van ziekten van het bewegingsapparaat.

Om deze reden is de AO-classificatie geïntroduceerd om botbreuken te beschrijven. De AO-classificatie bestaat uit een 5-cijferige alfanumerieke code. Deze code beschrijft de exacte locatie en ernst van het breuk in kwestie.

Indien naast de botbreuk ook weke delen, huid- of vaatbeschadiging aanwezig is, worden andere codes gebruikt. Speciale codes worden ook gebruikt voor voet- en handfracturen en fracturen in jeugd. De AO-classificatie wordt voornamelijk gebruikt voor fracturen van de lange buis botten (bijv. dijbeen).

Om de AO-classificatie op een gestandaardiseerde manier te kunnen gebruiken, worden verschillende nummers toegekend aan de lichaamsregio's en blessurepatronen: De meest voorkomende toepassing van de AO-classificatie is op de bovenarm (opperarmbeen) = 1, onderarm (straal = straal, ellepijp = ellepijp) = 2, dij (femur) = 3 en lager been (tibia = scheenbeen, fibula = fibula) = 4. Het lichaamsgebied staat op de eerste plaats in de code. Alle andere botten van het lichaam zijn ook doorlopend genummerd en kunnen daarom worden beschreven met de AO-classificatie.

Dit wordt echter voornamelijk gebruikt voor de bovengenoemde botten, daarom worden alleen deze hier specifiek vermeld. Binnen een lichaamsgebied moet de breuk precies worden gelokaliseerd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen het botuiteinde dichtbij het lichaam (= proximaal) = 1, de botschacht (diafysair) = 2 en het uiteinde dat het verst van het lichaam verwijderd is (= distaal) = 3.

De binnenste en buitenste malleoli vormen een uitzondering en zijn gecodeerd met het cijfer 4. De lokalisatie staat op de tweede plaats in de code. Bovendien moeten de fracturen worden geclassificeerd op basis van hun ernst, prognose en de moeilijkheidsgraad van hun behandeling.

Schachtbreuken worden onderverdeeld in drie groepen: A = enkelvoudige breuk, B = wigbreuk, C = complexe breuk. Als de fractuur het gewricht aantast, wordt deze fractuur ook verdeeld in 3 groepen: A = buiten de gewrichtsruimte (extra-articulair), B = gedeeltelijke (gedeeltelijke) gewrichtsbreuk, C = volledige gewrichtsbreuk. De ernst van de breuk wordt aangegeven op de derde positie van de code. Bovendien wordt de ernst van de breuk over het algemeen gecodeerd als licht = 1, gemiddeld = 2 of ernstig = 3.