Neurologisch onderzoek: redenen, procedure

Wat is een neurologisch onderzoek?

Tijdens een neurologisch onderzoek controleren artsen de functie van het centrale zenuwstelsel (CZS: hersenen en ruggenmerg) en het perifere zenuwstelsel. Op deze manier kunnen veel neurologische aandoeningen worden opgespoord en gelokaliseerd.

Wanneer voer je een neurologisch onderzoek uit?

Veel voorkomende redenen voor een neurologisch onderzoek zijn:

  • acute stoornissen van de bloedsomloop in het centrale zenuwstelsel, bijv. beroerte
  • hersenbloeding, hersentumoren of abcessen
  • hernia
  • epilepsie
  • chronische ontstekingsziekten van het centrale zenuwstelsel, bijv. multiple sclerose
  • acute ontstekingen van de hersenen of hersenvliezen
  • stofwisselingsstoornissen van de perifere zenuwen, bijv. polyneuropathie bij diabetes
  • drukgerelateerde functionele stoornissen van de perifere zenuwen
  • Duizeligheid

Wat doe je tijdens een neurologisch onderzoek?

Een neurologisch onderzoek omvat:

  • een medisch interview over de medische geschiedenis en huidige klachten van de patiënt (anamnese)
  • een mentale beoordeling van het bewustzijnsniveau van de patiënt
  • palpatie van de polsen en meting van de bloeddruk
  • onderzoek van de twaalf hersenzenuwen
  • onderzoek van kracht, gevoeligheid, reflexen en coördinatie van het lichaam

Testen van alertheid, gevoeligheid en motoriek

In het begin beoordeelt de arts de alertheid (waakzaamheid) van de patiënt aan de hand van verschillende vragen, zoals geboortedatum, voornaam of locatie. Als de patiënt alle vragen correct kan beantwoorden, wordt zijn of haar toestand geclassificeerd als ‘wakker en georiënteerd’.

Bovendien controleert de arts de gevoeligheid van het hele lichaam. Het gevoel van aanraking, pijn, temperatuur, trillingen en positieveranderingen worden getest.

Daarnaast onderzoekt de arts de motorische functie en verdeelt de spierkracht van de patiënt in verschillende sterktegraden. Op deze manier kunnen eventuele bestaande verlammingen of krampen (spasticiteit) worden opgespoord.

Onderzoek van coördinatie, houding en evenwicht

Het neurologisch onderzoek van de coördinatie kan worden uitgevoerd door middel van de zogenaamde vinger-neustest. Bij deze test moet de patiënt, met gesloten ogen en aanvankelijk uitgestrekte armen, eerst zijn rechter en dan zijn linker wijsvinger naar zijn neus brengen.

De Unterberger-stappentest wordt gebruikt om de houding, het looppatroon en het evenwicht te testen: hierbij moet de patiënt ter plekke 50 tot 60 stappen zetten met gesloten ogen en uitgestrekte armen. De knieën moeten altijd op heuphoogte worden gebracht.

Controle van de hersenzenuwen

Bij het neurologisch onderzoek worden de hersenzenuwen, die rechtstreeks uit de hersenen voortkomen, apart gecontroleerd:

  • I. Reukzenuw: verificatie door reuktests
  • II. Oogzenuw – zicht: Voorwerpen of letters moeten vanaf een bepaalde afstand worden herkend. De pupilrespons wordt gecontroleerd doordat de arts een lamp in de ogen laat schijnen en de pupilrespons beoordeelt.
  • III. Oculomotorische zenuw – oogbeweging: Hier moet de patiënt de vinger van de arts met de ogen kunnen volgen
  • IV. Trochleaire zenuw – oogbeweging: Voor de test kijkt de patiënt naar binnen en naar beneden. De arts test beide ogen afzonderlijk.
  • VI. abducenszenuw – oogbeweging: de patiënt kijkt naar buiten ter verificatie. Dit wordt ook getest door zij-aan-zij-vergelijking.
  • VII. Gezichtszenuw – gezichtsuitdrukkingen en smaak: Hier blaast de patiënt zijn wangen op, fronst en maakt een kussende mond. Ook wordt er naar de smaakzin van de patiënt gevraagd.
  • VIII. Vestibulocochleaire zenuw – gehoor en evenwicht: de arts wrijft met de vingers in de buurt van de oren om het gehoor te controleren. Een balanstest wordt gebruikt om de zenuwfunctie te controleren.
  • IX. Glossofaryngeale zenuw – slikken: De arts inspecteert de keel en het slikvermogen
  • X. Nervus vagus – controle van inwendige organen: de arts vraagt ​​naar afwijkingen in de hartslag, ademhaling of spijsvertering
  • XI. Nervus accessorius – onderdeel van de hoofdspieren: de arts drukt de schouders naar beneden terwijl de patiënt ze omhoog trekt. Ook moet het hoofd tegen weerstand kunnen worden gedraaid.
  • XII. Nervus hypoglossus – tong: de patiënt steekt de tong uit en beweegt deze naar alle kanten

Onderzoek van reflexen

Bij het neurologisch onderzoek hoort ook het testen van de reflexen. Met behulp van een reflexhamer test de arts de zogenaamde spierreflexen, zoals de bicepspeesreflex. De arts plaatst een duim op de bicepspees en slaat hierop met de hamer. Als de onderarm buigt, zijn verwondingen aan de betrokken zenuwen vrijwel onmogelijk.

Bij de zogenaamde externe reflexen vindt de reflexreactie niet plaats in het orgaan dat de stimulus waarneemt. Als de dokter bijvoorbeeld de dij aait, wordt de zaadbal van een man opgetild.

Bovendien worden de primitieve reflexen getest, die bij gezonde personen niet mogen worden geactiveerd en alleen bij pasgeborenen en zuigelingen aanwezig zijn. Bij de Babinski-reflex wordt bijvoorbeeld de buitenrand van de voet krachtig geborsteld. Als er zenuwbeschadiging is, spreiden de tenen zich en gaat de grote teen omhoog.

Wat zijn de risico’s van een neurologisch onderzoek?

Waar moet ik op letten na een neurologisch onderzoek?

Zodra het neurologisch onderzoek is afgerond, zal uw arts de resultaten met u bespreken. Afhankelijk van de diagnose zullen nu verdere technische neurologische onderzoeken worden uitgevoerd, zoals een magnetische resonantie beeldvorming (MRI), een computertomografie (CT) of een elektroneurografie (ENG).