Hoe longkanker herkennen?

Introductie

Long kanker is grofweg verdeeld in twee verschillende typen. Het onderscheid wordt gemaakt op histologisch (cellulair) niveau: er zijn kleincellige en niet-kleincellige bronchiale carcinomen (long kanker). Zo bestaat de groep niet-kleincellige tumoren uit 30% zogenaamde plaveiselcelcarcinomen, 30% adenocarcinomen en vele andere subtypes.

Long kanker staat op de eerste plaats van de meest dodelijke kankers bij mannen. Bij vrouwen komt bronchiaal carcinoom op de tweede plaats borstkankermet roken nog steeds de grootste risicofactor. Door de genderspecifieke verandering in de groep rokers worden ook steeds meer vrouwen getroffen longkanker.

De diagnose van longkanker is vaak ingewikkeld. Een kwaadaardige tumor wordt meestal laat ontdekt, wanneer de klinische symptomen al aanwezig zijn. In veel gevallen zijn de symptomen niet-specifiek, dwz ze kunnen wijzen op verschillende ziekten, maar meestal verergeren ze aanzienlijk in de loop van de ziekte.

Vooral in de context van kleincellige bronchiale carcinomen kunnen zogenaamde paraneoplastische syndromen optreden. Dit zijn begeleidende ziekten die worden veroorzaakt door het vrijkomen van tumortoxines of hormoonachtige stoffen door de kanker. De symptomen zijn talrijk en kunnen de behandelende arts op het verkeerde been brengen.

Hierdoor loopt de diagnose vertraging op en neemt de kans op herstel geleidelijk af. Beeldvormende technieken spelen waarschijnlijk de grootste rol bij de diagnose van longkanker. Bij röntgenfoto's kunnen de tumorhaarden meestal als schaduwen worden gezien.

De kanker moet echter groot genoeg zijn om gezien te worden. In sommige gevallen kan een tumor op röntgenfoto's worden gevisualiseerd voordat de eerste symptomen optreden. Voor verdere diagnostiek is computertomografie (CT) de voorkeursmethode.

De CT bepaalt de exacte grootte en locatie van het tumorweefsel. Anders, ultrageluid en scintigrafie worden gebruikt om naar te zoeken metastasen. Laboratoriumwaarden spelen een vrij ondergeschikte rol bij de detectie van longkanker.

Omdat geen conventionele bloed waarden zijn kenmerkend veranderd bij bronchiaal carcinoom, er moeten zogenaamde tumormarkers worden gebruikt. De markers die worden onderzocht, worden toegewezen aan bepaalde tumorvormen, maar komen ook voor bij andere soorten kanker of ziekte. Het neuron-specifieke enolase (NSE) kan bijvoorbeeld verhoogd zijn bij kleincellige longkanker, het carcino-embryonale antigeen (CEA) bij adenocarcinoom en het cytokeratinefragment 21-1 (CYFRA 21-1) bij plaveiselcelcarcinoom.