Geneesmiddelen tegen epilepsie

Introductie

Er zijn een aantal therapeutische en medicamenteuze opties voor de behandeling van epilepsie die hieronder worden weergegeven.

Therapeutische mogelijkheden

De therapie van epilepsie moet zo oorzakelijk mogelijk zijn. Dit betekent dat als een oorzaak bekend is, deze moet worden behandeld. Als de oorzaak onbekend is, epilepsie kan in principe zowel medisch als chirurgisch worden behandeld.

De patiënt moet altijd gedetailleerd advies krijgen over hoe hij moet leven. Dit omvat bijvoorbeeld informatie over het slaapritme of hoe triggers zoals alcohol kunnen worden vermeden. Erfelijkheidsadvies moet indien nodig ook worden aangeboden.

Geneesmiddelen worden gewoonlijk alleen gebruikt als er ten minste twee niet-uitgelokte aanvallen zijn opgetreden; een enkele aanval alleen is niet voldoende als behandelingsindicatie. Er zijn echter uitzonderingen, bijvoorbeeld wanneer epilepsie een vitale bedreiging vormt, of in bepaalde sociale omstandigheden, bijvoorbeeld in sommige beroepen. Bovendien zijn er ook uitzonderingen in de aanwezigheid van veranderingen in het EEG die kenmerkend zijn voor epilepsie.

Onder bepaalde omstandigheden hoeft de medicatie niet levenslang te worden ingenomen: als er gedurende 2-3 jaar geen aanvallen optreden tijdens het gebruik van de tabletten, kunnen deze geleidelijk worden verminderd over een periode van 6-12 maanden en uiteindelijk volledig worden stopgezet. Als medicijnen geen werkzaamheid vertonen, blijft chirurgische ingreep een alternatief. Voorwaarde hiervoor is de aanwezigheid van een brandpunt in de hersenen verantwoordelijk voor de epileptische aanvallen of veel leed bij de patiënt.

Het feit dat ten minste twee geneesmiddelen geen werkzaamheid hebben getoond, is ook een indicatie voor een operatie. Als er een focus aanwezig is, kan deze operatief worden verwijderd; als er geen focus is, kan een vagusstimulator worden gebruikt. Dit is een apparaat dat een zenuw stimuleert, de nervus vagus, en beïnvloedt dus de ontwikkeling van aanvallen.

De status epilepticus wordt behandeld volgens een trapsgewijs schema. Ten eerste wordt lorazepam gegeven voor gegeneraliseerde aanvallen en conazepam voor focale aanvallen. Als dit niet effectief is, fenytoïne wordt beheerd.

Ten slotte wordt de patiënt geïntubeerd en krijgt hij fenobarbital. In eerste instantie wordt naar monotherapie gezocht. Dit betekent het gebruik van slechts één medicijn uit de groep van anti-epileptische anticonvulsiva. Als het medicijn niet effectief is, moet eerst een ander lid van deze groep worden toegediend en pas als het opnieuw niet effectief is, moet een combinatietherapie met een tweede anti-epilepticum worden gestart.