Diagnose | Hyperlipidemie

Diagnose

De diagnose van hyperlipidemie wordt gemaakt door een bloed monster. Patiënten zouden dat moeten zijn vastend gedurende 12 uur voordat u de bloed monster om de bloedlipidenwaarden niet te vervalsen door ingenomen voedsel. Een screening wordt uitgevoerd door de huisarts vanaf 35 jaar.

De screening omvat de bepaling van het totaal cholesterol en HDL cholesterol. Regelmatige screening wordt ook uitgevoerd bij patiënten met risicofactoren voor atherosclerose, bijvoorbeeld diabetici. De bepaling van een volledige lipidenstatus gaat verder dan de normale screening: naast HDL cholesterol en totaal cholesterol, de neutrale vetten in bloed worden ook bepaald.

De hoeveelheid LDL cholesterol kunnen vervolgens uit deze waarden worden berekend. Het quotiënt totaal cholesterol /HDL cholesterol wordt vervolgens berekend: Waarden onder 4 duiden op een laag risico op atherosclerose, waarden tussen 4 en 4.5 liggen binnen het normale bereik. Waarden boven 4.5 duiden op een verhoogd risico op atherosclerose. Hypertriglyceridemie (toename van neutrale vetten in het bloed) zou optreden bij concentraties boven 150 mg / dl (1.7 mmol / l).

hypercholesterolemie (verhoogde cholesterolspiegels) wordt gedefinieerd door cholesterolspiegels boven 200 mg / dl (5.2 mmol / l). Als men meer wil weten over de patiënt hyperlipidemiekan een elektroforese (onderzoek van het bloed in een elektrisch veld) worden uitgevoerd. Bij deze procedure worden de verschillende vetten in het bloed verdeeld.

If hyperlipidemie vermoedelijk erfelijk is, kunnen genetische tests worden uitgevoerd. Hyperlipidemieën worden volgens Frederickson ofwel klinisch ofwel door elektroforese geclassificeerd. De klinische classificatie is gebaseerd op het respectievelijke type verhoogd vet.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen hypercholesterolemiehypertriglyceridemie, gecombineerde hyperlipidemie en lipoproteïnestoornissen. De classificatie volgens Frederickson is gebaseerd op de betrokken lipoproteïnen (eiwitdeeltjes die vetten in het bloed transporteren), die door elektroforese kunnen worden geïdentificeerd. De lipoproteïnen verschillen in samenstelling en functie van neutrale vetten en cholesterol.

Volgens Frederickson worden 5 typen onderscheiden (type I, type IIA, type IIB, type III en type IV):

  • Type I: Bij type I is er volgens Frederickson een significante toename van neutrale vetten in het bloed, daarnaast zijn de chylomicronen verhoogd. Chylomicronen transporteren het vet dat met voedsel wordt opgenomen uit de darm via de weefselvocht in de bloedbaan. Hier worden de neutrale vetten gesplitst en vervolgens opgenomen in vet- en spiercellen.

    Type I volgens Frederickson is zeer zeldzaam.

  • Type IIA: Bij type IIA is het totale cholesterolgehalte verhoogd. De LDL lipoproteïnen zijn hierbij in het bijzonder betrokken. LDL lipoproteïnen transporteren cholesterol uit de lever naar de andere delen van het lichaam, waar het door LDL-receptoren in de cellen wordt opgenomen.

    Het cholesterol wordt in celwanden ingebouwd en dient als basis voor gal zuur of steroïde hormonen. Verhoogde LDL-lipoproteïnen vormen een significante risicofactor voor atherosclerose. Volgens Frederickson heeft ongeveer 10% van alle patiënten met hyperlipidemie type IIA.

  • Type IIB: bij type IIB zijn zowel totaal cholesterol als neutrale vetten verhoogd.

    De betrokken lipoproteïnen zijn het LDL-lipoproteïne (transporteert voornamelijk cholesterol) en het VLDL-lipoproteïne. De VLDL-lipoproteïne transporteert voornamelijk neutrale vetten die in de lever van de lever tot de vet- en spiercellen van het lichaam. Verhogingen van VLDL (evenals verhogingen van LDL) zijn een risicofactor voor atherosclerose.

    Type IIB volgens Frederickson omvat ongeveer 15% van alle hyperlipidemieën.

  • Type III: Type III beschrijft een toename van totaal cholesterol en neutrale vetten. De betrokken lipoproteïnen zijn zogenaamde VLDL-restanten of IDL-lipoproteïnen. Het zijn afbraakproducten van de VLDL-lipoproteïnen en, indien verhoogd, vormen ze ook een risicofactor voor atherosclerose.

    Volgens Frederickson heeft ongeveer 5% van de patiënten met hyperlipidemie type III.

  • Type IV: Dit type komt het meest voor met 70%. Bij type IV zijn neutrale vetten verhoogd en zijn VLDL-lipoproteïnen (die voornamelijk neutrale vetten transporteren) betrokken, die een risicofactor zijn voor atherosclerose.

De ICD-10, het momenteel geldige diagnostische classificatiesysteem van de WHO, classificeert de verschillende vormen van hyperlipidemie volgens de respectievelijke verhoogde componenten. Verschillende codes vatten verschillende ziektebeelden samen in één diagnose: E78.

0 beschrijft een pure cholesterolverhoging, E78. 1 een pure hypertriglyceridemie (toename van neutrale vetten). E78.

2 beschrijft gemengde vormen, E78. 3 een toename van chylomicronen. Chylomicronen bestaan ​​voornamelijk uit neutrale vetten en transporteren de vetten die met voedsel uit de darm worden opgenomen via de weefselvocht in de bloedbaan.

E78. 4 en E78. 5 beschrijven andere of niet-gespecificeerde hyperlipidemie.

E78. 6 beschrijft tekortkomingen van verschillende lipoproteïnen, E78. 8 en E78. 9 beschrijven een andere of niet-gespecificeerde aandoening van het lipoproteïnemetabolisme.