Albumine: wat uw laboratoriumwaarde betekent

Wat is albumine?

Albumine is een eiwit. Het vormt ongeveer 60 procent van het totale eiwit in bloedserum. Het wordt voornamelijk geproduceerd in de levercellen (hepatocyten). Albumine dient onder meer als buffer voor de pH-waarde en als direct beschikbare energiebron. Het heeft echter ook andere belangrijke functies:

Albumine en de colloïd-osmotische druk

De bloedeiwitten handhaven de zogenaamde colloïd-osmotische druk. Deze bedraagt ​​ongeveer 25 mmHg (equivalent aan ongeveer 3.3 kPa) in het plasma en is belangrijk voor het handhaven van het evenwicht tussen de opgeloste deeltjes (colloïden) binnen en buiten de cellen. Als de colloïdosmotische druk daalt, leidt een verhoogde uitstroom van plasmawater uit de cellen tot de vorming van oedeem. Omdat albumine het grootste deel van de bloedeiwitten uitmaakt, is het ook de belangrijkste factor bij het handhaven van de colloïdosmotische druk.

Albumine als transporteiwit

Albumine is een belangrijke transportstof in de bloedbaan. Dit geldt zowel voor de lichaamseigen stoffen als voor stoffen die van buitenaf aan het lichaam worden toegevoerd. Albumine bindt en transporteert onder andere

  • Hormonen zoals cortisol en thyroxine
  • vitamine D
  • vetzuren
  • Bilirubine (een afbraakproduct van het rode bloedpigment)
  • enzymen
  • Aminozuren (bouwstenen van enzymen)
  • Elektrolyten (magnesium, calcium)
  • Metalen (koperionen)

Wanneer wordt albumine bepaald?

De albuminewaarde wordt onder andere bepaald voor

  • Chronische leverziekten (levercirrose, leververvetting, enz.)
  • Eiwitverlies via de nieren of het maagdarmkanaal
  • Verduidelijking van waterophoping in het weefsel (oedeem)
  • Eiwit ondervoeding

De arts kan albumine bepalen in bloedserum, urine en hersenvocht. Voor de bepaling heeft hij het volgende nodig:

  • 20 ml spontane ochtendurine of urine verzameld gedurende 24 uur
  • 1 ml bloedserum
  • drie steriele monsters van hersenvocht

albumine: standaardwaarden

Voor albumine in serum gelden, afhankelijk van de leeftijd, de volgende standaardwaarden:

Serumalbumine

tot 4 dagen

2800 – 4400 mg/dl

5 dagen tot 13 jaar

3800 – 5400 mg/dl

14 tot 17 jaar

3200 – 4500 mg/dl

van 18 jaar

3500 – 5200 mg/dl

De albumine in de ochtendurine is normaal gesproken minder dan 20 mg/l (geldt vanaf de leeftijd van 3 jaar). De gemeten waarde voor albumine in de 24-uurs urinecollectie is normaal gesproken minder dan 30 mg/dag (milligram per dag).

Als de albuminewaarden in de urine (ochtend- of verzamelde urine) boven de grenswaarden liggen, maakt de arts afhankelijk van de mate van de stijging onderscheid tussen micro- en macro-albuminurie:

  • Microalbuminurie (matig albumineverlies): 20 tot 200 mg/l in de ochtendurine of 30 tot 300 mg/dag in de opgevangen urine
  • Macroalbuminurie (ernstig albumineverlies): >200 mg/l in de ochtendurine of >300 mg/dag in de verzamelde urine

leeftijd

Albuminequotiënt CSF/serum (x0.001)

pasgeborenen

<28

Baby's in de 1e maand

<15

Baby's in de 2e maand

<10

Baby's in de 3e maand

<5

Kinderen tussen 4 maanden en 6 jaar

<3,5

Kinderen tussen 6 en 15 jaar

<5

ouder dan 15 en tot 40 jaar

<6,5

meer dan 40 jaar

<8

Wanneer is albumine laag?

Als het bloedalbumine te laag is, wordt dit hypoalbuminemie of hypoalbuminemie genoemd. Het komt voor bij:

  • cirrose van de lever, acute hepatitis, toxische leverschade
  • Amyloïdose (ziekten met afzetting van veranderde eiwitten in het lichaam)
  • Eiwitverlies via de nieren (nefrotisch syndroom) of het maag-darmkanaal (exsudatieve enteropathie met waterige diarree)
  • Ondervoeding of ondervoeding (bijvoorbeeld kwashiorkor)
  • Brandwonden of exsudatieve huidziekten zoals dermatitis
  • Overtollig vocht (hyperhydratatie, bijvoorbeeld door infuustherapie of tijdens de zwangerschap)
  • gevorderde kanker
  • erfelijke albuminedeficiëntie (bloedarmoede of hypoalbuminemie)

Een laag albuminegehalte in de urine of het hersenvocht is niet van belang.

Wanneer is albumine verhoogd?

Als er sprake is van vochtgebrek (uitdroging) – bijvoorbeeld door braken, vaker plassen of diarree – is het bloedalbumine te hoog. Dit is echter slechts een relatieve toename van albumine.

Een verhoogde albumineconcentratie in het hersenvocht of een verhoogd albuminequotiënt in het hersenvocht/serum kan bijvoorbeeld wijzen op meningitis, het Guillain-Barré-syndroom, een herseninfarct, hersen- of ruggenmergtumoren of craniocerebraal trauma.

Wat te doen bij veranderd albumine?

Hypoalbuminemie (hypoalbuminemie) wordt behandeld op basis van de onderliggende ziekte. Als de oorzaak bijvoorbeeld eiwitverlies via de nieren is, kan de arts dehydraterende medicijnen of medicijnen tegen hoge bloeddruk (sartanen, ACE-remmers etc.) toedienen. Als er sprake is van een uitgesproken tekort aan albumine, kan de arts een vervangingsoplossing voor albumine toedienen die vijf tot twintig procent albumine bevat.

Wat te doen bij albuminurie?

Als de uitscheiding van albumine in de urine toeneemt, moet de arts controleren of het verlies van albumine regelmatig optreedt. Om dit te doen, zal hij of zij de komende zes tot acht weken drie of meer albuminetests uitvoeren. Als er sprake is van microalbuminurie, is een controle twee tot drie keer per jaar noodzakelijk. Als er sprake is van een meer uitgesproken albumineverlies (macroalbuminurie), moet de arts de oorzaak van de nierschade ophelderen.

Wat te doen als er sprake is van een verhoogd albuminegehalte in het hersenvocht?