Welke botten worden vaak aangetast? | Niet-ossificerend fibroom

Welke botten worden vaak aangetast?

Niet-ossificerend fibroom is een stoornis in de botvorming en treft daarom in het bijzonder botten die sterk groeien. De lange buis botten worden het vaakst getroffen. Deze omvatten de botten van de boven- en onderarmen en de boven- en onderbenen. Meer dan negentig procent van de gevallen betreft de onderste ledematen, dat wil zeggen de benen. Terwijl ze blijven groeien, de ossificatie wordt meestal ingehaald en er hoeft geen therapie te worden gestart.

Beeldvorming van een niet-ossificerend fibroom

Radiologische beeldvorming kan de niet-ossificerende fibroom als een willekeurige vondst. Door het klassieke uiterlijk kan de diagnose met een hoge mate van zekerheid worden gesteld en in zeldzame gevallen verdere beeldvorming of een biopsie wordt voorgesteld. De laesie bevindt zich meestal direct erboven het periosteum en is een uitholling en verdunning van de corticalis (= compacte botlaag direct onder het periosteum).

Op sommige plaatsen is helemaal geen corticaal bot te zien. De grens naar het sponsachtige binnenste van het bot, het spongieuze bot, is glad en scherp en wordt gekenmerkt door bindweefsel. De niet-ossificerende fibroom verschijnt als onregelmatig grote lobben, die aanzienlijk donkerder lijken in de Röntgenstraal beeld dan gezond bot.

In de meeste gevallen veroorzaakt het niet-ossificerende fibroom geen ongemak en is daarom bijna altijd een toevallige vondst in de Röntgenstraal afbeelding in andere gevallen. Het niet-ossificerende fibroom verschijnt als een opheldering in de Röntgenstraal beeld. Het is een clustervormig, helderder gebied, meestal zichtbaar in de lange buisvormige botten.

De plaats is scherp afgebakend, wat een teken is van zijn goedaardigheid. In het geval van een bekend niet-verstarend fibroom, moeten regelmatig röntgenonderzoeken worden uitgevoerd om de achteruitgang van de groei waar te nemen. De MRI is een manier met hoge resolutie om verschillende lichaamsstructuren te evalueren. Het voordeel van MRI ten opzichte van conventionele röntgendiagnostiek is dat er geen blootstelling aan straling is.

Zelfs bij MRI kan een niet-ossificerende fibroom een ​​willekeurige diagnose zijn. Bij een bekend niet-ossificerend fibroom zijn regelmatige controles noodzakelijk, maar deze worden altijd in verband gebracht met blootstelling aan straling. Dit kan worden voorkomen met MRI-controles. MRI-onderzoeken zijn aanzienlijk duurder dan conventionele röntgenfoto's en worden daarom alleen goedgekeurd door volksgezondheid verzekeringsmaatschappijen in uitzonderlijke gevallen.