Kunstmatige ventilatie: redenen, vormen, risico's

Wat is ventilatie?

Beademing vervangt of ondersteunt de ademhaling van patiënten bij wie de spontane ademhaling is gestopt (apneu) of niet langer voldoende is om de lichaamsfuncties in stand te houden. Door het gebrek aan of onvoldoende zuurstoftoevoer stijgt het kooldioxidegehalte in het lichaam terwijl het zuurstofgehalte daalt.

Ventilatie gaat dit tegen. De effectiviteit ervan kan worden gemeten door bloedgasanalyse, door de absorptie van licht te meten wanneer de huid wordt verlicht (pulsoximetrie) of de concentratie kooldioxide in de uitgeademde lucht (capnometrie).

Verschillende ventilatietechnieken

Er zijn veel verschillende ventilatietechnieken. Ze kunnen worden ingedeeld op basis van verschillende criteria. In principe is er sprake van handmatige ventilatie met een handmatige beademingszak voor noodgevallen en mechanische ventilatie met een beademingsapparaat. Deze laatste kunnen worden onderverdeeld in niet-invasieve en invasieve beademing, afhankelijk van de toegangsroute:

  • Niet-invasieve ventilatie (NIV-ventilatie): Dit betreft mechanische ventilatie via een ventilatiemasker of een ventilatiehelm.
  • Invasieve ventilatie (IV-beademing): Dit verwijst naar mechanische ventilatie via een buis of dunne buis die in de luchtpijp wordt ingebracht (endotracheale buis of trachecanule).
  • Gecontroleerde ventilatie: In dit geval voert het beademingsapparaat, dat wil zeggen de beademingsmachine, al het ademhalingswerk uit, ongeacht of de patiënt zelfstandig ademt.
  • Geassisteerde ventilatie: In dit geval voert de patiënt het grootste deel van het ademhalings- en ademhalingsregulatiewerk uit. Het beademingsapparaat ondersteunt de patiënt als een extra ademhalingsspier.

Er zijn verschillende technieken voor zowel gecontroleerde als geassisteerde ventilatie (meer hierover hieronder).

Wanneer wordt er geventileerd?

Ventilatie is altijd nodig als de natuurlijke spontane ademhaling niet voldoende is om voldoende zuurstof in te ademen en voldoende koolstofdioxide uit te ademen. Afhankelijk van de oorzaak selecteert de arts de juiste beademingsvorm of techniek.

Bij mensen met chronische obstructieve longziekte (COPD) of ziekten met zwakte van de ademhalingsspieren is ventilatie tijdens de nacht bijvoorbeeld meestal voldoende om de ademhalingsspieren te laten herstellen. Dit kan ook worden uitgevoerd als woningventilatie met beademingsapparatuur aan huis.

Acute Respiratory Distress Syndrome (ARDS), veroorzaakt door bijvoorbeeld longontsteking, longembolie, bloedvergiftiging (sepsis) of verschillende medicijnen en toxines, vereist meestal tijdelijke ventilatie. Soms wordt stikstofmonoxide aan het ademgas toegevoegd (GEEN ventilatie) om het zuurstofgehalte van het bloed te verhogen.

Voor patiënten die in coma liggen of die door verlamming niet meer zelfstandig kunnen ademen, zorgt langdurige mechanische ventilatie voor de zuurstoftoevoer.

Waar wordt ventilatie voor gebruikt?

In tegenstelling tot spontane ademhaling dwingt kunstmatige ventilatie het inademen van gas in de longen met behulp van positieve druk. Bij niet-invasieve kunstmatige beademing wordt gebruik gemaakt van maskers die over de mond en neus worden geplaatst, terwijl bij invasieve kunstmatige beademing gebruik wordt gemaakt van een slangetje dat via de mond of neus in de luchtpijp wordt gebracht (intubatie). Er worden verschillende vormen van behandeling gebruikt.

Let op: Er bestaan ​​geen internationaal gestandaardiseerde termen voor de verschillende behandelvormen!

Gecontroleerde ventilatie

Zoals hierboven vermeld, doet het ademhalingsapparaat bij gecontroleerde mechanische ventilatie (gecontroleerde mechanische ventilatie of continue verplichte ventilatie, CMV) al het ademhalingswerk en wordt het niet beïnvloed door een spontane ademhaling die de patiënt mogelijk nog steeds doet.

Er wordt onderscheid gemaakt tussen volumegecontroleerde en drukgecontroleerde ventilatie:

IPPV-ventilatie (intermitterende positieve drukventilatie) is ook een volumegecontroleerde vorm van ventilatie. Hierbij daalt de druk in de longen tijdens het uitademen passief naar nul. Deze techniek wordt tegenwoordig echter zelden gebruikt. In plaats daarvan wordt meestal gekozen voor de CPPV-variant (continue positieve drukventilatie) als volumegecontroleerde ventilatie: bij deze ventilatietechniek handhaaft het beademingsapparaat tijdens het uitademen een positieve druk in de longen (PEEP = positieve eindexpiratoire druk). Dit voorkomt dat de longblaasjes aan het einde van elke uitademing inklappen (instorten). Een CPPV is dus in principe een IPPV met PEEP.

Bij drukgecontroleerde ventilatie (PCV) creëert het beademingsapparaat een bepaalde druk, die niet wordt overschreden, in de luchtwegen en longblaasjes, zodat er zoveel mogelijk zuurstof kan worden opgenomen. Zodra de druk hoog genoeg is, begint het uitademen. Dit beschermt de longen tegen overbelasting en de schade die dit kan veroorzaken.

Geassisteerde ventilatie

Dit laatste gebeurt bij geassisteerde spontane ademhaling (ASB). Spontane beademing wordt hier drukondersteund: het beademingsapparaat stelt de druk tijdens het inademen (inademingsdruk) en het volumeaandeel zuurstof in het in te ademen gasmengsel in. Het handhaaft ook de luchtwegdruk aan het einde van de uitademing, zodat de longblaasjes open blijven (PEEP). Tijdens ASB-beademing kan de patiënt zelf de ademhalingsfrequentie en ademhalingsdiepte bepalen.

SIMV-ventilatie en CPAP-ventilatie zijn ook varianten van geassisteerde ventilatie:

Gesynchroniseerde intermitterende verplichte beademing (SIMV-beademing)

Bij SIMV-beademing wordt de spontane ademhaling door de patiënt gecombineerd met gecontroleerde beademing. Het beademingsapparaat ondersteunt de patiënt wanneer de patiënt dit activeert door middel van ademhalingsinspanningen. Het interval tussen twee inspiratiefasen wordt gedefinieerd. Als de patiënt buiten deze intervallen ademt, ademt hij zelfstandig zonder ondersteuning. Als de activering door de eigen ademhaling van de patiënt volledig mislukt, beademt het masker zelfstandig.

CPAP-ventilatie

Meer over deze vorm van ventilatie leest u hier.

Hoogfrequente ventilatie (hoogfrequente oscillatieventilatie; HFO-ventilatie)

Hoogfrequente beademing heeft een bijzondere status en wordt vooral gebruikt bij kinderen en pasgeborenen. Bij HFO-ventilatie ontstaat er turbulentie in de luchtwegen waardoor de lucht in de longen voortdurend gemengd wordt. Dit resulteert in een verbeterde gasuitwisseling ondanks het lage ventilatievolume.

Wat zijn de risico’s van ventilatie?

Naast huidirritatie of wonden veroorzaakt door het masker of de slang, kunnen er complicaties optreden door de beademing zelf. Deze omvatten

  • Schade aan de longen door druk
  • Longontsteking
  • Toename van de druk op de borst
  • Opgeblazen buik
  • Vermindering van de veneuze terugkeer naar het hart
  • Toename van de vasculaire weerstand in de longen
  • Vermindering van de pompcapaciteit van het hart
  • Vermindering van de doorbloeding van de nieren en de lever
  • Verhoging van intracraniale druk

Longbeschermende ventilatie vermindert of voorkomt dergelijke schade door de beademingsdrukken en beademingsvolumes te beperken.

Waar moet ik op letten na het beademen?