Immunosuppressie en vaccinatie

Wat moet ik weten over immunosuppressie en vaccinatie?

Bij mensen met immunosuppressie (immuundeficiëntie, immunodeficiëntie) werkt het immuunsysteem niet optimaal – het is min of meer beperkt in zijn vermogen om te functioneren. De reden kan een aangeboren of verworven ziekte of immunosuppressieve therapie zijn.

Wat de reden voor immunosuppressie of immunodeficiëntie ook is, er zijn verschillende aspecten waarmee rekening moet worden gehouden in verband met vaccinaties:

Verhoogde gevoeligheid voor infecties

Voor mensen met immunosuppressie zijn verschillende vaccinaties zelfs belangrijker dan voor immuun-gezonde personen. Dit komt omdat hun beperkte lichaamsverdediging ook geen ziekteverwekkers kan weerstaan. Daarom zijn mensen met een onderdrukt immuunsysteem over het algemeen gevoeliger voor (ernstige) infecties. Een paar voorbeelden:

  • Reumapatiënten hebben een verhoogd risico op influenza- en pneumokokkeninfecties. Dit laatste kan zich bijvoorbeeld manifesteren als een gevaarlijke longontsteking of meningitis.
  • Systemische lupus erythematosus maakt mensen vatbaarder voor gordelroos. Dit wordt veroorzaakt door de reactivering van waterpokkenpathogenen die in het lichaam sluimeren.
  • Iedereen die vanwege bijvoorbeeld reuma of de ziekte van Crohn immunosuppressiva van het type TNF-alfablokker krijgt, heeft een verhoogd risico op tuberculose.

De mate van gevoeligheid voor infecties bij individuele patiënten met immunosuppressie hangt van verschillende factoren af. Relevante factoren zijn onder meer de oorzaak en ernst van de immuundeficiëntie, eventuele bijkomende ziekten en de leeftijd en body mass index (BMI) van de patiënt.

Vaccinaties zijn vaak minder effectief bij patiënten met immunosuppressie

Mensen met een zwak immuunsysteem hebben daarom vooral baat bij vaccinaties – mits deze voldoende effectief zijn. Dit is echter niet altijd het geval: de vaccinatierespons is bij immuunsuppressie/immuundeficiëntie vaak minder goed dan bij een intacte lichaamsverdediging.

Dit komt doordat een verzwakt immuunsysteem als reactie op het toegediende vaccin minder afweerstoffen (antilichamen) produceert dan een volledig functioneel immuunsysteem. In het ideale geval levert dit toch voldoende vaccinatiebescherming op.

Het is echter ook mogelijk dat de vaccinrespons op een vaccinatie vrijwel geheel afwezig is. Dit kan bijvoorbeeld gebeuren als iemand ondanks behandeling met immunosuppressiva zoals alemtuzumab of rituximab wordt gevaccineerd met een geïnactiveerd vaccin. Dit zijn kunstmatig geproduceerde therapeutische antilichamen die specifiek bepaalde immuuncellen (B- of T-lymfocyten) uit het bloed verwijderen. Ze zijn bijvoorbeeld geschikt voor de behandeling van multiple sclerose (alemtuzumab) en chronische lymfatische leukemie (alemtuzumab, rituximab).

Levende vaccins zijn van cruciaal belang

Levende vaccins zoals het drievoudige vaccin tegen mazelen, bof en rubella (BMR-vaccin) zijn in dit opzicht vaak van cruciaal belang. Bij immuungecompromitteerde individuen kunnen dergelijke levende vaccins, onder bepaalde omstandigheden, juist de ziekte veroorzaken waartegen ze geacht worden te beschermen.

Levende vaccins bevatten reproduceerbare, zij het verzwakte, infectieuze agentia. Bij immuungecompromitteerde individuen veroorzaken deze geen ziekte, maar veroorzaken ze alleen de gewenste vorming van antilichamen.

Dit is anders in het geval van immunosuppressie (immuundeficiëntie): het verzwakte immuunsysteem is mogelijk niet in staat om te gaan met de verzwakte ziekteverwekkers van een levend vaccin. Getroffen mensen ontwikkelen vervolgens de overeenkomstige ziekte, mogelijk zelfs met ernstige tot levensbedreigende complicaties.

Bij immunodeficiëntie zijn vaccinaties met levende vaccins daarom vaak “verboden” (gecontra-indiceerd). Meer hierover leest u hieronder in de rubriek: “Levendvaccinaties: Mazelen, Bof & Co.”.

In tegenstelling tot levende vaccins zijn geïnactiveerde vaccins over het algemeen geschikt voor vaccinaties bij immuungecompromitteerde patiënten. Ze bevatten geen ziekteverwekkers die zich kunnen reproduceren en kunnen daarom geen ziekten veroorzaken. Bovendien worden geïnactiveerde vaccins over het algemeen goed verdragen, zelfs bij patiënten met immuunsysteemstoornissen.

Vaccinatie-intervallen voor therapiegerelateerde immunosuppressie

Deze tijdsintervallen kunnen echter niet altijd in acht worden genomen – soms moeten artsen zo snel mogelijk een therapie starten, zodat er geen tijd meer overblijft voor levende vaccinaties. In dit geval moeten ze meestal achterwege blijven. Alleen in geselecteerde gevallen dienen artsen levende vaccinaties toe onder therapiegerelateerde immunosuppressie.

Afhankelijk van het type immunomodulerende therapie kan het ook nodig zijn om na voltooiing nog een bepaalde tijd te wachten met vaccinaties. Patiënten die vanwege een aangeboren immuundeficiëntie infusies met immunoglobuline G-antilichamen (ten minste 400 mg per kg lichaamsgewicht) hebben gekregen, mogen pas ten minste acht maanden later tegen mazelen, bof, rubella of waterpokken worden gevaccineerd.

Vaccinatie van contacten

Omdat sommige vaccins mogelijk niet worden toegediend of niet effectief genoeg zijn bij mensen met immunosuppressie, is adequate vaccinatiebescherming van groot belang voor nauwe contacten.

Als u bijvoorbeeld in hetzelfde huishouden woont als een persoon met immunosuppressie, moet u uw vaccinatiestatus door een arts laten ophelderen en indien nodig aanvullen. Door dit te doen, beschermt u niet alleen uzelf, maar, nog belangrijker, uw huisgenoot met een verzwakt immuunsysteem tegen mogelijk gevaarlijke infecties!

Wat zijn de vaccinatieaanbevelingen voor immunosuppressie?

Voor de volgende vaccinaties gelden bij immuundeficiëntie speciale aanbevelingen van de STIKO:

Corona-vaccinatie

Voor mensen met een aangeboren of verworven immuundeficiëntie of therapeutische immuunsuppressie adviseren deskundigen basisimmunisatie met drie vaccindoses en twee boostershots vanaf de leeftijd van vijf jaar.

Alle beschikbare vaccins vallen (in de breedste zin van het woord) in de categorie dode vaccins.

De aanbevolen intervallen tussen twee opeenvolgende Corona-vaccinaties zijn afhankelijk van verschillende factoren. Zo is het bijvoorbeeld van belang welk Corona-vaccin een immuungecompromitteerde persoon heeft gekregen of zou moeten krijgen en om hoeveel vaccinaties het gaat (bijvoorbeeld een tweede dosis basisimmunisatie of een eerste booster).

Ook speelt mee of de vaccinatierespons op de Corona-vaccinatie naar verwachting relevant beperkt zal zijn. Dit is bijvoorbeeld het geval bij patiënten die lijden aan een ernstige aangeboren immuundeficiëntie. Behandeling met cyclofosfamide of rituximab (immunosuppressiva en kankermedicijnen) kan ook de lichaamsafweer van een patiënt aanzienlijk temperen.

Op dezelfde manier kunnen er verschillende aanbevelingen zijn, afhankelijk van de leeftijdsgroep.

Vraag uw arts welke intervallen tussen de doses van het Corona-vaccin in uw geval het meest zinvol zijn.

Voor meer informatie, zie Coronavaccinatie.

Griep inenting

Dit geldt bijvoorbeeld voor mensen met een aangeboren of verworven immuundeficiëntie.

Mensen met de auto-immuunziekte multiple sclerose moeten ook regelmatig griepprikken krijgen vóór de leeftijd van 60 jaar. Griep (influenza) en andere infectieziekten verhogen het risico op MS-terugval bij de getroffenen.

Alles wat u moet weten over deze vaccinatie leest u onder Griepvaccinatie.

Artsen geven er de voorkeur aan om de griepvaccinatie uit te voeren met dode vaccins. Er is ook een levend griepvaccin beschikbaar, dat in de vorm van een neusspray wordt toegediend. Meer over het gebruik ervan kunt u hieronder lezen in de rubriek ‘Levendvaccinaties: Mazelen, Bof & Co.’

Gordelroos vaccin

Hier geldt hetzelfde als bij griep: voor mensen die een bijzonder risico lopen vanwege een onderliggende ziekte, adviseert de STIKO vaccinatie tegen gordelroos (herpes zoster) op jongere leeftijd – niet alleen vanaf 60 jaar zoals bij de algemene bevolking.

De aanbeveling is bijvoorbeeld gericht op mensen met een aangeboren of verworven immuundeficiëntie, zoals een HIV-infectie.

Artsen moeten het geïnactiveerde gordelroosvaccin ook vóór de leeftijd van 60 jaar toedienen aan mensen met ziekten zoals reumatoïde artritis, systemische lupus erythematosus en chronische inflammatoire darmziekten (bijvoorbeeld colitis ulcerosa).

Hib-vaccinatie

Mensen die geen milt (meer) hebben of bij wie de milt niet functioneert, moeten de dode vaccinatie tegen Haemophilus influenzae type b (Hib-vaccinatie) inhalen als ze die als kind niet hebben gekregen. Volgens de aanbevelingen van STIKO is de vaccinatie eigenlijk bedoeld voor alle zuigelingen en jonge kinderen.

Het inhalen van ontbrekende vaccinatie wanneer de milt afwezig of niet-functioneel is, is om de volgende reden belangrijk:

De milt is een belangrijk onderdeel van het afweersysteem van het lichaam. Wanneer het ontbreekt (anatomische asplenie) of niet functioneert (functionele asplenie) vanaf de geboorte of als gevolg van chirurgische verwijdering, zijn getroffen personen kwetsbaar voor ernstige ziekteverlopen als gevolg van infecties met ingekapselde bacteriën.

Deze omvatten Haemophilus influenzae type b. De ziekteverwekker kan infecties van het oor, de neus en de keel, longontsteking en meningitis veroorzaken. Als de milt afwezig of niet-functioneel is, kunnen dergelijke ziekten onder bepaalde omstandigheden levensbedreigend worden.

De STIKO adviseert daarom bij deze vorm van immuundeficiëntie één enkele Hib-vaccinatie. Op dit moment is het niet mogelijk om te beoordelen of een herhalingsvaccinatie in een later stadium wenselijk is; daarvoor zijn de beschikbare gegevens onvoldoende.

Meer informatie vindt u in het artikel Haemophilus influenzae type b vaccinatie.

Hepatitis B

Het immuunsysteem kan ook moeite hebben met het omgaan met hepatitis B-pathogenen bij bepaalde onderliggende ziekten, zoals HIV-infectie, en tijdens dialysetherapie. Om deze reden raden deskundigen vaccinatie aan met het beschikbare geïnactiveerde vaccin.

Lees meer over de vaccinatieprocedure onder Hepatitisvaccinatie.

Levende vaccinaties: Mazelen, Bof & Co.

Levende vaccinaties omvatten vaccinaties tegen mazelen, bof, rubella, waterpokken en rotavirus, evenals het griepvaccin toegediend in de vorm van een neusspray.

Hiervan wordt vaccinatie tegen waterpokken specifiek aanbevolen voorafgaand aan immunosuppressieve therapie of orgaantransplantatie als antilichamen tegen waterpokken niet in het bloed van de patiënt kunnen worden gedetecteerd. Lees hier meer over deze vaccinatie.

Het levende griepvaccin, toegediend als neusspray, is goedgekeurd voor kinderen en adolescenten tussen twee en zeventien jaar. Als zij een immuundeficiëntie hebben, krijgen zij doorgaans niet het levende vaccin, maar in plaats daarvan een geïnactiveerd griepvaccin (zie rubriek 17). hierboven: Griepvaccinatie).

Er zijn algemene vaccinatieadviezen voor vaccinatie tegen mazelen, bof en rubella (altijd toegediend als combinatievaccin) en tegen het rotavirus. Meer hierover leest u in de artikelen BMR-vaccinatie en rotavirusvaccinatie.

Congenitale immunodeficiëntie

In het geval van een aangeboren immunodeficiëntie zijn levende vaccinaties bij veel, maar niet bij alle, patiënten gecontra-indiceerd. Voor sommige vormen van de ziekte bestaan ​​hierover duidelijke getuigenissen van deskundigen. Twee voorbeelden:

  • Patiënten met mildere vormen van antilichaamdeficiëntie (zoals IgA-deficiëntie) kunnen en moeten alle door de STIKO aanbevolen levende vaccins (en ook geïnactiveerde vaccins) krijgen.
  • Als defecten aan het type I interferonsysteem de immuundeficiëntie veroorzaken, zijn alle vaccinaties met levende vaccins gecontra-indiceerd.

Voor andere vormen van congenitale immunodeficiëntie worden levende vaccins per geval bepaald. De arts houdt onder meer rekening met het type en het beloop van de onderliggende ziekte en met diverse onderzoeksresultaten. Op basis hiervan kan hij een afweging maken hoe groot het voordeel en de mogelijke risico's van een levende vaccinatie voor de betreffende patiënt zijn.

HIV-infectie

Bij HIV-infectie zijn levende vaccins gecontra-indiceerd als de patiënt een ernstige immunosuppressie heeft of een AIDS-definiërende ziekte heeft.

Dit laatste verwijst naar ziekten die zich ontwikkelen in de context van HIV-gerelateerde immunodeficiëntie. Dit kunnen bijvoorbeeld infecties zijn (zoals schimmelinfecties, tuberculose, longontsteking) en verschillende vormen van kanker (bijvoorbeeld Kaposi-sarcoom).

auto-immuunziekten

Als immunosuppressieve therapie gepland is, moeten artsen, indien mogelijk, ten minste vier weken van tevoren levende vaccins aan hun patiënten toedienen. Het aanbevolen tijdsinterval is zelfs nog langer als immunosuppressie met ocrelizumab of alemtuzumab dreigt: dan mogen levende vaccins worden toegediend tot maximaal zes weken vóór aanvang van de behandeling.

In de regel mogen patiënten met auto-immuunziekten geen levende vaccins krijgen tijdens immunosuppressieve therapie. Alleen in gerechtvaardigde individuele gevallen is dit toegestaan. Voorwaarde is dat de behandelend arts eerst individueel de voordelen en risico’s van vaccinatie voor zijn patiënt tegen elkaar afweegt. Alleen als het verwachte voordeel groter is dan de risico's, kan een levende vaccinatie worden overwogen.

Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de immunosuppressieve therapie uitsluitend bestaat uit de toediening van lage doses glucocorticoïden (“cortison”). Indien het immuunsysteem hierdoor slechts licht onderdrukt wordt, kan de betreffende patiënt zich mogelijk laten vaccineren tegen mazelen, bof, rubella en/of waterpokken.

Andere chronische ontstekingsziekten

Voor patiënten met chronische ontstekingsziekten zoals de ziekte van Crohn, colitis ulcerosa of artrose gelden dezelfde STIKO-adviezen met betrekking tot levende vaccinaties als voor patiënten met auto-immuunziekten (zie hierboven).

Meningokokkenbacteriën bestaan ​​in verschillende varianten (serogroepen). Er zijn verschillende geïnactiveerde vaccins beschikbaar om deze te evenaren.

Volgens de STIKO moeten kinderen, adolescenten en volwassenen met een aangeboren of verworven immuundeficiëntie uitgebreider tegen meningokokken worden gevaccineerd dan immuungecompromitteerde personen. Dit komt omdat zij bijzonder vatbaar zijn voor (ernstige) ziekten.

Om deze reden adviseren STIKO-experts hen twee meningokokkenvaccinaties: de combinatievaccinatie tegen meningokokken van de serogroepen A, C, W135 en Y en de vaccinatie tegen meningokokken van serogroep B.

In het geval van de volgende immuundeficiënties of immunosuppressieve therapieën is deze meervoudige meningokokkenvaccinatiebescherming bijzonder raadzaam:

  • Complement-/properdinedeficiëntie: defect van het complementsysteem (belangrijk onderdeel van het immuunsysteem), bijv. bij systemische lupus erythematosus
  • Therapie met zogenaamde C5-complementremmers zoals eculizumab (bijv. bij neuromyelitis optica)
  • Hypogammaglobulinemie: ziekten waarbij er te weinig antilichamen in het bloed circuleren
  • Afwezige of niet-functionerende milt (anatomische of functionele asplenie), bijvoorbeeld bij sikkelcelziekte

Sommige patiënten krijgen van hun behandelende arts ook het advies om boostervaccinaties te krijgen om de bescherming tegen het meningokokkenvaccin te behouden. Mensen met een tekort aan complement zouden bijvoorbeeld elke vijf jaar het meningokokken ACWY-vaccin moeten krijgen.

Geen vaccinatie met reguliere antilichaaminfusies.

Patiënten met een congenitale immunodeficiëntie die een permanente immunoglobulinesubstitutietherapie krijgen, hebben geen meningokokkenvaccinaties nodig. Ze worden voldoende beschermd tegen deze en andere ziekteverwekkers (zoals difterie- en tetanusbacteriën, pneumokokken) door regelmatige antilichaaminfusies.

Dit geldt voor immunoglobulinepreparaten vervaardigd in Europa!

Pneumokokkenvaccinatie

Pneumokokken kunnen onder meer (ernstige) meningitis en longontsteking veroorzaken. Mensen met een aangeboren of verworven immuundeficiëntie lopen bijvoorbeeld een bijzonder risico. Ze moeten daarom ongeacht hun leeftijd tegen pneumokokken worden ingeënt. Concreet is dit bijvoorbeeld aan te raden in de volgende gevallen:

  • Tekort of disfunctie van T-cellen (type lymfocyten)
  • B-cel- of antilichaamdeficiëntie (zoals hypogammaglobulinemie)
  • verminderde miltfunctie of afwezigheid van milt
  • Kanker
  • HIV-infectie
  • na beenmergtransplantatie
  • immunosuppressieve therapie, zoals bij auto-immuunziekten of na orgaantransplantatie (indien mogelijk moet vaccinatie worden gegeven vóór aanvang van de behandeling)

Voor getroffen patiënten wordt vaccinatie met twee verschillende geïnactiveerde vaccins gegeven volgens het volgende schema:

  1. Zes tot twaalf maanden later ontvangen patiënten het PPSV12-vaccin (een polysacharidevaccin dat immuniseert tegen 23 verschillende pneumokokkenserotypen).

Indien nodig raden artsen aan dat hun patiënten de vaccinatie elke zes jaar herhalen. Dit kan aangewezen zijn als een patiënt een individueel verhoogd risico heeft op ernstige pneumokokkenziekte.

Lees meer over deze vaccins en hun gebruik in het artikel Pneumokokkenvaccinatie.

Andere vaccinaties

Daarnaast moeten mensen met immunosuppressie, indien mogelijk, ook alle vaccinaties krijgen die algemeen door de STIKO worden aanbevolen. Deze omvatten vaccinaties tegen difterie, kinkhoest en tetanus. Meer gedetailleerde informatie over individuele gevallen kunnen patiënten bij hun arts verkrijgen.

Praat met uw arts!

Of het nu gaat om immunosuppressie of niet, vaccinaties zijn belangrijke beschermende maatregelen tegen ziekteverwekkers, maar ze zijn niet voor elke patiënt nuttig. Alle informatie in dit artikel is uitsluitend bedoeld als leidraad als het gaat om het complexe onderwerp immunosuppressie en vaccinatie. Wanneer welke vaccinaties in uw specifieke geval raadzaam zijn, bespreekt u het beste met uw arts!