Discussiepunten over genetische diagnostiek

Genetische vingerafdrukken zijn gebaseerd op het feit dat bepaalde gebieden op het DNA bij ieder mens verschillen (behalve bij identieke tweelingen) en dus onmiskenbaar zijn. Om ze te bepalen, kunnen de kleinste hoeveelheden genetisch materiaal (in principe al één cel), die bijvoorbeeld in haar, speeksel, sperma or bloed, zijn voldoende.

Om een ​​persoon te identificeren, wordt genetisch materiaal dat van hem of haar is verkregen automatisch vergeleken met materiaal dat is opgeslagen in een database (momenteel ongeveer 400,000 gegevensrecords in Duitsland). Er is echter een zeer klein risico op vals-positieve of vals-negatieve matching (dwz er wordt ten onrechte gezegd dat iemand DNA heeft dat overeenkomt met een bestaand monster, of het monster wordt afgedaan als niet identiek, ook al staat het patroon in de database). Dit komt omdat slechts 12-16 gen loci worden vergeleken in plaats van het volledige DNA, wat resulteert in alleen een statistische waarschijnlijkheid van een overeenkomst.

De genetische vingerafdruk laat toe om de identiteit vast te stellen, maar geen verdere verklaringen, bijvoorbeeld over geslacht, huid kleur of erfelijke ziekten, omdat deze worden opgeslagen in andere, zogenaamde coderende DNA-coupes (dus die met genetische informatie). In Duitsland wordt het enerzijds gebruikt om misdrijven op te lossen (vergelijkbaar met de "klassieke" vingerafdruk) en anderzijds om vaderschapskwesties op te helderen.

Discussiepunten

Informatie verkregen in genetische analyses zijn gevoelige gegevens die het mogelijk maken conclusies te trekken over ziekten of genetische defecten. Het risico bestaat dus dat deze informatie zonder toestemming kan worden gebruikt of tegen de drager kan worden gebruikt. Werkgevers zouden bijvoorbeeld genetische informatie kunnen definiëren als aanwervingscriteria, of volksgezondheid verzekeraars zouden hun premies kunnen verhogen ten nadele van de getroffenen.

Ethische aspecten zijn ook onderwerp van intens debat geweest sinds de komst van genetisch onderzoek. Het debat over genetische diagnose vóór implantatie illustreert dit, evenals bijvoorbeeld de vraag welke gevolgen steeds geavanceerder worden prenatale diagnostiek zal hebben voor ouders, kinderen en uiteindelijk de samenleving. Zullen ouders die willens en wetens een kind met een genetisch defect baren, in de toekomst onder druk komen te staan ​​om hun daden te rechtvaardigen (of doen ze dat al?). Wat betekent dit voor ons zelfbeeld en ons acceptatiegedrag ten opzichte van handicaps en ziekten? Dekt ons gezondheidszorgsysteem in de toekomst de vervolgkosten voor handicaps slechts in beperkte mate of helemaal niet?

Deze vragen zijn slechts enkele van de enorme reikwijdte waarmee zowel individuen als de samenleving vandaag al te maken hebben, en die aantonen dat wat mogelijk, noodzakelijk, wenselijk en ethisch verantwoord is, niet altijd identiek is.