Diagnose van dyscalculie

Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de diagnose, die herkent dyscalculie als een gedeeltelijke prestatiezwakte in de zin van ICD 10, en de andere problemen op wiskundig gebied, zoals gecombineerde stoornissen van schoolvaardigheden of rekenproblemen als gevolg van inadequaat onderwijs. Leuk vinden dyslexie, dyscalculie is geclassificeerd in ICD 10 (International Statistical Classification of Diseases and Related Gezondheid Problemen, 10e revisie) als een van de zogenaamde omschreven ontwikkelingsstoornissen. Het probleem van dyscalculie ligt eerder in het feit dat het probleem niet kan worden verklaard door een gebrek aan intelligentie of door ongepast onderwijs.

Aldus ontstaat de moeilijkheid om het uiterlijk te onderscheiden van de algemene problemen van leren rekenen. Volgens ICD 10 moeten daarom de volgende vormen van rekenproblemen worden onderscheiden van dyscalculie:

  • Dyscalculie als gevolg van onvoldoende onderwijs of als gevolg van achterstelling (= gebrek aan fysieke en emotionele aandacht).
  • Verlies van reeds verworven rekenkundige vaardigheden door hersenschade (= “verworven” rekenkundige zwakte)
  • Dyscalculie door gebrek aan intelligentie (IQ <70)
  • Een dyscalculie (= “secundaire” dyscalculie) als gevolg van organische ziekten, psychische stoornissen of handicaps (bv. Sensorische stoornis).

Voor diagnostiek zijn gestandaardiseerde testprocedures beschikbaar, die echter, net als klassetests, alleen onderscheid maken tussen correct en incorrect en fouten niet als zodanig analyseren. Niet iedereen kan gestandaardiseerde tests uitvoeren.

Aangezien men een kind echter niet als "zwak in rekenen" of "niet zwak in rekenen" wil bestempelen, maar liever specifiek aan de problemen wil werken, is een zinvolle analyse vereist. Dit is alleen mogelijk door een kwalitatieve foutenanalyse en een kwalitatieve evaluatie van de computationele technieken. Dit vereist in principe dat de student hardop meedenkt bij het oplossen van de problemen, dwz informatie geeft over zijn rekenmethodes.

Dit is de enige manier om subjectieve (= verkeerde, onhandige) algoritmen te bepalen en om verkeerde oplossingspaden te analyseren. Subjectieve algoritmen kunnen ook bijzonder indrukwekkend worden bepaald als het onderwerp wordt gevraagd het probleem op te lossen met behulp van materialen (leren materialen). Tijdens het handelen is het bijvoorbeeld mogelijk om te herkennen of er berekeningen worden gemaakt of geteld, enz.

Bovendien moet tijdens de therapie echter continu een verdere diagnose worden gesteld. Het is belangrijk om de fouten te analyseren en de denkstructuren van het kind in twijfel te trekken. Men spreekt van een zogenaamde progressiediagnostiek, die het mogelijk maakt om de juiste prioriteiten voor de therapie te stellen en stap voor stap op elkaar voort te bouwen.

In de regel is het niet de student alleen die verantwoordelijk is voor de ontwikkeling van een leren moeilijkheid. Om deze reden moeten vragen over thuis en op school altijd als onderdeel van een diagnose worden gesteld. Zowel school als thuis hebben de mogelijkheid om de kinderen te observeren, waardoor indicaties van moeilijkheden in een vroeg stadium kunnen worden geobserveerd en aangepakt. Vroege detectie speelt bij alle problemen een grote rol. De eerdere problemen worden herkend en geanalyseerd, hoe sneller hulp in de zin van een zinvolle therapie kan worden benaderd