Syndroom van Sjögren: test en diagnose

Laboratoriumparameters van de eerste orde - verplichte laboratoriumtests.

  • Volledig bloedbeeld [bloedarmoede (anemie); leukopenie (verlaagd aantal witte bloedcellen); trombocytopenie (<100,000 / μl / verlaagd aantal bloedplaatjes)]
  • Ontstekingsparameters - CRP (C-reactief proteïne) [meestal onopvallend] en ESR (bezinkingssnelheid van erytrocyten) [↑]
  • Gammaglobulinen (antilichamen) [polyklonale hypergammaglobulinemie]
  • Detectie van autoantilichamen (IgG) versus
    • Antigenen in het cytoplasma van het speekselkanaalepitheel (biopsiemateriaal) (SS-A en SS-B (specifieke antilichamen van ANA)) en
    • Auto-antilichamen tegen α-fodrine [SS-A (anti-Ro / SSA-antilichaam. Afkorting: SS-A (Ro) / SSA (Ro) antilichamen) pos: 40-80%; SS-B-positie: 40-80%; ANA pos: 70% van de gevallen].
  • Mucosale biopsie (weefselmonster) - vanaf de binnenkant van de lip of een vergrote speekselklier [lymfocytinfiltratie (versterking van het slijmvlies of speekselklieren met lymfocyten / behoren tot de witte bloedcellen) → wordt beschouwd als een cruciaal diagnostisch criterium]
  • Reumatoïde diagnostiek - reumafactor (RF), CCP-AK (cyclisch citrulline peptide antilichamen), ANA (antinucleaire antilichamen).
    • Reumatoïde factoren zijn detecteerbaar bij ongeveer 50% van de getroffen personen zonder aan reumatoïde te lijden artritis.

Aangezien ongeveer 5% van de patiënten met Syndroom van Sjogren ontwikkelen van het non-Hodgkin-syndroom in de loop, zijn regelmatige laboratoriumtests vereist. Hierbij dient aandacht te worden besteed aan het optreden van monoklonale hypergammaglobulinemie.