Kuitbeenbreuk en scheenbeenbreuk

Kuitbeenfractuur en scheenbeenfractuur: beschrijving

Een tibiafractuur komt het vaakst voor nabij het enkelgewricht, omdat het bot daar de kleinste diameter heeft.

AO-classificatie

Tibia- en fibulafracturen worden volgens de AO-classificatie (Arbeitsgemeinschaft für Osteosynthesefragen) ingedeeld in verschillende fractuurtypen, afhankelijk van het type en de locatie van de fractuur:

  • Type A: slechts één botbreuklijn, twee botbreukstukken
  • Type B: wigvormige botbreuklijn, drie botbreukstukken
  • Type C: verkleinde fractuur met drie of meer botfragmenten

Kuitbeenfractuur en scheenbeenfractuur: symptomen

Een tibia- of fibulafractuur kan open of gesloten zijn. Bij een open fractuur raken de huid en zachte weefsels gewond, zodat de fractuuruiteinden zichtbaar zijn. Een open tibiafractuur komt vooral vaak voor omdat de voorkant van het scheenbeen omgeven is door slechts een kleine hoeveelheid zacht weefsel. Er is altijd een grote kans op wondinfectie, omdat bacteriën gemakkelijk via de open wond kunnen binnendringen.

Symptomen zijn zeldzaam bij een geïsoleerde fibulafractuur. De fractuur kan vaak over het hoofd worden gezien omdat het scheenbeen het gewichtdragende bot is en patiënten ondanks de gebroken kuitbeen vaak nog normaal kunnen lopen.

Bij een Maisonneuve-fractuur, waarbij de fibula hoog gebroken is en de mediale malleolus gebroken is, treden de symptomen meestal alleen op bij de enkel.

Kuitbeenfractuur en scheenbeenfractuur: oorzaken en risicofactoren

Direct trauma vereist meestal meer kracht. Een dergelijke breuk treedt op bij verkeersongevallen, bijvoorbeeld wanneer een voetganger wordt aangereden door een auto, of bij sport, bijvoorbeeld wanneer een voetballer tegen het been van een teamgenoot schopt. Dit resulteert vaak in extra schade aan zacht weefsel.

Een geïsoleerde fibulafractuur ontstaat wanneer er een directe kracht wordt uitgeoefend op de buitenzijde van het onderbeen of als een draaiend trauma.

Kuitbeenfractuur en scheenbeenfractuur: onderzoeken en diagnose.

Een arts orthopedie en traumachirurgie is de juiste contactpersoon voor de diagnose en behandeling van scheenbeen- en kuitbeenfracturen. Hij of zij zal u eerst vragen hoe het ongeval precies is gebeurd en naar uw medische geschiedenis (medische geschiedenis). Vragen die de arts kan stellen zijn onder meer:

  • Kunt u precies beschrijven hoe het ongeval gebeurde?
  • Heb je pijn?
  • Kunt u uw been belasten?
  • Kunt u uw voet bewegen of uw knie buigen?

De arts zal uw been dan nauwkeurig onderzoeken, op zoek naar eventuele bijkomende verwondingen. Bij onderzoek van het onderbeen kan een hoorbaar en voelbaar knarsen (crepitatie) een duidelijke aanwijzing zijn voor een onderbeenfractuur. Verder zal de arts de perifere polsslag, de gevoeligheid van de voet en de motorische functie van de voetspieren controleren.

Kuitbeenfractuur en scheenbeenfractuur: beeldvorming

Als de pols niet meer voelbaar is of als er sprake is van een zichtbare stoornis in de bloedsomloop, wordt er onmiddellijk een speciaal echografisch onderzoek (Doppler-echografie) uitgevoerd. Als het onderzoek geen duidelijke bevindingen oplevert, kan een vasculaire röntgenfoto (angiografie) verder helpen.

Kuitbeenfractuur en scheenbeenfractuur: behandeling

Afhankelijk van het type fractuur worden een fibulafractuur en een tibiafractuur conservatief of operatief behandeld.

Scheenbeen- en kuitbeenfractuur: conservatieve behandeling

Totdat de zwelling is afgenomen, wordt het been geïmmobiliseerd in een splitgips. Daarna kan het castje circuleren (gesloten). Het moet ongeveer twee tot vier weken worden gedragen. Daarna krijgt de patiënt vier weken lang een loopgips of een Sarmiento-gips, waarmee ook de knie kan worden gebogen.

Scheenbeen- en kuitbeenfractuur: operatie

Een operatie wordt altijd uitgevoerd als er sprake is van een open fractuur, verplaatste fractuur, verbrijzelde fractuur, fractuur met vaat- en zenuwbeschadiging, of dreigend of bestaand compartimentsyndroom.

Bij verbrijzelde of defecte fracturen met aanzienlijke schade aan zacht weefsel wordt het onderbeen eerst extern gestabiliseerd met een externe fixator. Dit wordt vaak gedaan bij meervoudig gewonde (polytraumatiseerde) patiënten totdat een definitieve chirurgische behandeling mogelijk is.

Geïmplanteerd materiaal (zoals platen, intramedullaire nagels) wordt later – op zijn vroegst na twaalf maanden – weer operatief verwijderd.

Kuitbeenfractuur en scheenbeenfractuur: ziekteverloop en prognose

De duur en het verloop van het genezingsproces variëren en zijn grotendeels afhankelijk van de daarmee gepaard gaande verwondingen aan zacht weefsel. Als de zachte weefsels intact zijn, verloopt het genezingsproces aanzienlijk beter. Daarentegen worden fracturen met verwondingen aan zacht weefsel en defectfracturen vaak geassocieerd met complicaties.

Bij een kuitbeen- en scheenbeenfractuur kunnen een aantal complicaties optreden. Er kunnen bijvoorbeeld ook bloedvaten en zenuwen beschadigd raken. Als het bot met vertraging geneest, kan pseudoartrose ontstaan. Als een fractuur niet in de juiste positie geneest, kan dit leiden tot een axiale rotatiedefect. Andere mogelijke complicaties van een kuitbeen- en scheenbeenfractuur zijn infectie- en wondgenezingsproblemen.