Geschiedenis van liposuctie

Sinds het begin van de 20e eeuw zijn de eerste pogingen gedaan om storende vetophopingen medisch te verwijderen. Deze werden echter niet met succes bekroond. De incisies waren eerder te groot en grote delen van de huid werden verwijderd, de wonden genazen slecht en lieten de patiënt met grote littekens achter.

Bovendien waren de slechte hygiënische omstandigheden op dat moment - naast de wond genezen stoornis - waren verantwoordelijk voor infecties. In de loop van de tijd hebben veel artsen geprobeerd een techniek te vinden liposuctie, maar velen mislukten: in 1921 verwondde de Fransman Charles Dujarrier een Parijse danseres terwijl hij probeerde vet van haar knie en kuit te verwijderen. Hij gebruikte instrumenten die te scherp waren, waarmee hij de danseres bij een dijbeenslagader.

Dientengevolge, de been moest worden geamputeerd. Enkele decennia later - in 1964 - begon de Duitse plastisch chirurg Josef Schrudde zijn instrumenten te combineren met een zuigfunctie. Deze techniek was echter niet zo volwassen en leidde tot ernstige blauwe plekken, ophoping van wondvocht, high bloed verlies en ernstige infecties bij de patiënt.

Vanaf 1970 voegden de Zwitserse plastisch chirurgen Meyer en Kesselring een sterkere zuigfunctie toe aan de scherpe instrumenten. Dit leverde echter geen significante verbeteringen op - de bijwerkingen bleven bestaan. De Fransman Yves-Gerard Illouz was een pionier op het gebied van het tunnelen van de vetweefsel in 1977, waarbij voor het eerst geen scherpe instrumenten werden gebruikt, maar een dunne stompe canule.

Bovendien werd voor de ingreep een bepaalde hoeveelheid vloeistof ingespoten om het weefsel later beter te kunnen opzuigen. Deze nieuwe procedure spaarde het weefsel bloed circulatie en verhinderde de vetweefsel van het scheiden van het onderliggende weefsel. Deze techniek is in de loop van de tijd verfijnd.

Aanvankelijk werd het alleen gebruikt bij patiënten met grote tumoren in vetweefsel, maar later werd het ook gebruikt om esthetische problemen te behandelen. Maar zelfs hier is de bloed de verliezen waren zo hoog dat de patiënten onder narcose werden gebracht en de verliezen werden gecompenseerd met bloedtransfusies. In de jaren 1970 ontwikkelden de Italiaan Arpad Fischer en zijn zoon Giorgio een gemotoriseerde afzuigcanule die de vetweefsel, waardoor het gemakkelijk te verwijderen is.

Dit leidde echter ook tot ernstige complicaties. De doorbraak kwam met de ontwikkeling van de tumescente techniek, ontwikkeld door de Fransman Fournier en de Amerikaan Geoffrey Klein. Vervolgens ontwikkelde de Italiaanse Gasparotti zich oppervlakkig liposuctie.

Sindsdien zijn de technieken steeds meer verbeterd en zijn er nieuwe ontwikkelingen gemaakt. Deze zijn echter nog niet voldoende geëvalueerd. Van veel plastisch chirurgen wordt de tumescente techniek nog steeds het meest gebruikt.