Desmale ossificatie | Ossificatie

Desmale ossificatie

De troosteloze ossificatie is gemaakt van bindweefsel. Dit wordt gevormd door mesenchymale cellen. Gedurende ossificatieworden de cellen eerst dicht bij elkaar gepositioneerd en vervolgens steeds beter voorzien van bloed.

Vervolgens veranderen de mesenchymale cellen in osteoblasten, de cellen die bot vormen. Deze vormen dan eerst de organische delen van het nieuwe bot zoals collageen. dan calcium bellen worden gevormd in de osteoblasten en vrijgegeven.

Deze bellen barsten vervolgens en calcium er komen kristallen vrij. Deze kristallen worden groter en worden uiteindelijk hydroxyapatiet. De osteoblast is tenslotte volledig omgeven door botsubstantie en wordt dan een osteocyt genoemd.

Verdere osteoblasten hechten zich dan aan het kleine bot dat nu is gevormd en vormen op hun beurt botmateriaal, zodat het bot uiteindelijk "appositioneel" groeit, dwz door aanhechting. Typisch, botten van de schedel worden gevormd door desmal ossificatie. Botbreuken genezen ook eerst door ossificatie.

Chondrale ossificatie

In tegenstelling tot het vorige mechanisme wordt bot gevormd uit kraakbeen tijdens chondrale ossificatie. Het bot wordt daarom eerst gemaakt als kraakbeen en wordt pas in de loop van de ontwikkeling door bot vervangen. Omdat het bot eerst is gemaakt als kraakbeenwordt chondrale ossificatie ook wel indirecte ossificatie genoemd.

Er wordt nog een onderscheid gemaakt tussen perichondrale en enchondrale ossificatie. Perichondrale ossificatie vindt bijvoorbeeld plaats bij het kind bij de diafyse, de schacht van de opperarmbeen. Hier vormen osteocyten eerst een botmanchet rond het kraakbeenmodel van het bot. Strikt genomen is perichondrale ossificatie eigenlijk een hopeloze ossificatie, omdat er geen kraakbeencellen voor nodig zijn.

De typische chondrale ossificatie vindt echter direct plaats in het kraakbeen en wordt enchondrale groei genoemd. In de opperarmbeenvindt deze ossificatie plaats op het niveau van de epifyse. Hier delen de kraakbeencellen zich in een zogenaamde proliferatiezone.

Omdat de botmanchet rond het kraakbeen verhindert dat het in de breedte uitzet, worden de nieuwe kraakbeencellen in lengterichting opgesteld. Op deze manier groeit het bot in de lengte. Verder naar het einde van het bot worden de kraakbeencellen groter en verkalken.

Ten slotte sterven de kraakbeencellen af ​​en beginnen de osteoblasten, dwz botopbouwende cellen, te verstarren. De zone waarin het bot groeit, wordt de epifysaire spleet genoemd. Zolang er nog kraakbeencellen in het epifyse-gewricht zitten, kan het bot in lengte groeien. Normaal gesproken sluit de epifysaire fuga in het 19e levensjaar. Botbreuken veroorzaakt door het gewricht kunnen de botvorming aanzienlijk verstoren en de lengtegroei zal achterblijven bij die van de rest van het lichaam.