Apgarscore: wat het onthult

Wat beoordeelt de Apgar-score?

De Apgar-score is een scoresysteem ontwikkeld door de Amerikaanse anesthesioloog V. Apgar in 1952 om de vitaliteit van pasgeborenen te testen. Het bevat de volgende parameters:

  • Uiterlijk (huidskleur)
  • Pols (hartslag)
  • Basaaltonus (spiertonus)
  • Ademhaling
  • reflexen

Scoren van de Apgar-score

Huidskleur

  • 0 punten: bleke, blauwe huidskleur
  • 1 punt: roze lichaam, blauwe ledematen
  • 2 punten: roze huid over het hele lichaam

Pols

  • 0 punten: geen hartslag
  • 1 punt: minder dan 100 slagen per minuut
  • 2 punten: meer dan 100 slagen per minuut

Spierspanning

  • 0 punten: slappe spiertonus, geen bewegingen
  • 1 punt: lichte spierspanning
  • 2 punten: actieve bewegingen
  • 0 punten: geen ademhaling
  • 1 punt: langzame of onregelmatige ademhaling
  • 2 punten: regelmatige ademhaling, krachtig huilen

reflexen

  • 0 punten: geen reflexen
  • 2 punten: goede reflexen (kind niest, hoest, schreeuwt)

Wanneer wordt de Apgar-score gemeten?

De Apgarscore wordt driemaal bepaald. De eerste beoordeling vindt plaats één minuut na de geboorte. Vervolgens worden zowel na vijf minuten als na tien minuten alle parameters opnieuw beoordeeld. De Apgar-scores na vijf en tien minuten zijn belangrijker voor de prognose dan de eerste waarde na één minuut. Met deze waarden kan de arts of verloskundige het effect van vooral ondersteunende maatregelen beoordelen.

Een pasgeboren baby met een Apgar-score tussen de acht en tien punten doet het goed (levensfris kind). In de regel heeft de pasgeborene dan geen ondersteuning nodig.

Als de Apgar-score tussen de vijf en zeven ligt, is er geen reden tot bezorgdheid. Een beetje zuurstof of een zachte massage is meestal voldoende om kleine aanpassingsproblemen te compenseren.

Wat is een aanpassingsstoornis?

Als een kind na de geboorte moeite heeft zich aan te passen aan het leven buiten de baarmoeder, spreken deskundigen van een aanpassingsstoornis (ook wel een depressieve toestand genoemd). Dit kan ernstig of mild zijn. Een aanpassingsstoornis begint met een Apgar-score van minder dan zeven punten (matige depressie) en manifesteert zich door de volgende symptomen:

  • vertraagd begin van de ademhaling
  • vertraagde hartslag (bradycardie)
  • Lage spierspanning
  • afwezige of zwakke reflexen

Een pasgeborene met symptomen van een aanpassingsstoornis wordt na de eerste verzorging voorzichtig gestimuleerd. De maatregelen zijn afhankelijk van hoe ernstig de aanpassingsstoornis is. Als de aanpassingsstoornis mild is, is het meestal voldoende om het kind wat zuurstof te geven. Mogelijk moet dit via een ademhalingsmasker worden toegediend.

Slechts enkele pasgeborenen (ongeveer vijf procent) hebben ernstige problemen met de overgang na de geboorte. Op basis van de Apgar-score is het niet mogelijk de latere ontwikkeling van het kind te voorspellen. Uiteindelijk helpt de score om de levensvatbaarheid van de baby direct na de geboorte te bepalen en om de effectiviteit van ondersteunende maatregelen te controleren.

Nieuwe gecombineerde Apgar-score