C-peptide: wat de laboratoriumwaarde betekent

Wat is het C-peptide?

Het C-peptide wordt geproduceerd in de alvleesklier tijdens de vorming van insuline: de zogenaamde bètacellen produceren de inactieve precursor pro-insuline. Om het te activeren wordt het gesplitst in het bloedsuikerverlagende hormoon insuline en het C-peptide. De term staat voor Connecting Peptide, omdat het de bouwstenen van pro-insuline met elkaar verbindt.

In tegenstelling tot insuline wordt C-peptide veel langzamer afgebroken, waardoor het een ideale meting is van de pancreasfunctie en de insulineproductie.

Wanneer wordt C-peptide bepaald?

In het laboratorium wordt het C-peptideniveau voornamelijk bepaald om de prestaties van de bètacellen van de pancreas te beoordelen. Als de bètacellen insuline kunnen produceren, kan ook C-peptide worden gedetecteerd. Een beoordeling van de prestaties van de pancreas is ook belangrijk voor de therapieplanning bij diabetes – dat wil zeggen bij het beslissen of een diabetespatiënt al dan niet insuline moet injecteren.

Zeer zelden kan hypoglykemie worden gediagnosticeerd als hypoglykemie factitia. Dit is een geestesziekte waarbij patiënten opzettelijk hun bloedsuikerspiegel verlagen met insuline. Op deze manier willen de getroffenen meestal meer aandacht en zorg krijgen van artsen, ziekenhuizen of familieleden. In dit specifieke geval zijn de C-peptideniveaus normaal, terwijl de insuline te hoog is en de bloedglucose te laag. Als de patiënt sulfonylureumderivaten gebruikt om de bloedglucose te verlagen, zijn het C-peptide en de insuline verhoogd.

C-peptide – normale waarden

In de regel wordt de laboratoriumwaarde gemeten in nuchtere toestand. De volgende normale waarden zijn van toepassing:

Algemene voorwaarden

C-peptide: norm

12 uur vasten

0.7 – 2.0 µg/l

langdurig vasten

< 0.7 µg/l

Maximale waarden onder glucose- of glucagonstimulatie

2.7 – 5.7 µg/l

Glucose- of glucagonstimulatie wordt uitgevoerd om te beoordelen of een diabetespatiënt insuline moet injecteren. Dit wordt gedaan door de patiënt glucose of glucagon te geven voordat het C-peptideniveau wordt gemeten.

Wanneer is het C-peptide laag?

Het C-peptide is van nature laag als de alvleesklier geen insuline hoeft te produceren, d.w.z. de bloedsuikerspiegel is laag en de patiënt heeft niets gegeten.

Andere mogelijke oorzaken van een verlaagd C-peptide zijn de ziekte van Addison en de toediening van bepaalde medicijnen (alfa-sympathicomimetica).

Wanneer is het C-peptide verhoogd?

Wanneer koolhydraatrijk of suikerrijk voedsel wordt geconsumeerd, scheidt de alvleesklier insuline en tegelijkertijd C-peptide af om de lichaamscellen te stimuleren de bloedsuikerspiegel te absorberen. De laboratoriumwaarde is dan uiteraard verhoogd.

In de vroege stadia van diabetes mellitus type 2 is het C-peptide ook verhoogd. Dit komt door het feit dat bij getroffen personen de lichaamscellen steeds resistenter worden tegen insuline, dat wil zeggen dat ze weinig of helemaal niet reageren op het signaal om bloedglucose te absorberen. Als reactie hierop produceren de bètacellen steeds meer insuline en C-peptide totdat ze uiteindelijk uitgeput zijn en de productie stopt.

Veel minder vaak zijn insulinenomen de oorzaak van een toename van C-peptide. Andere mogelijke oorzaken zijn nierzwakte (nierinsufficiëntie), metabool syndroom en behandeling met corticosteroïden.

Wat te doen als het C-peptide verhoogd of verlaagd is?

De behandeling is afhankelijk van de oorzaak van de gewijzigde laboratoriumwaarden. Uw arts zal de meetresultaten en ook de verdere therapie met u bespreken.

Als een insulineoom verhoogde C-peptideniveaus veroorzaakt, wordt het indien mogelijk operatief verwijderd.