Diabetes type 1: symptomen en oorzaken

Kort overzicht

  • Symptomen: hevige dorst, vaker plassen, gewichtsverlies, duizeligheid, misselijkheid, zwakte, in extreme gevallen verminderd bewustzijn of zelfs bewusteloosheid
  • Oorzaken: Auto-immuunziekte (antilichamen vernietigen insulineproducerende bètacellen in de pancreas); Er wordt aangenomen dat genmutaties en andere factoren (zoals infecties) betrokken zijn bij de ontwikkeling van de ziekte
  • Onderzoeken: Meting van bloedglucose en HbA1c, orale glucosetolerantietest (oGTT), screeningstest voor auto-antilichamen.
  • Behandeling: insulinetherapie
  • Prognose: Behandeld, meestal gunstige prognose met licht verminderde levensverwachting; zonder behandeling: risico op complicaties en levensbedreigend beloop

Wat is suikerziekte type 1?

Type 1 diabetes is een vorm van diabetes mellitus waarbij het lichaam niet of nauwelijks in staat is de insuline aan te maken die nodig is voor de suikerstofwisseling. Hierdoor is de suiker (glucose) niet beschikbaar voor de cellen, maar blijft deze in het bloed aanwezig, met als gevolg een voortdurend verhoogde bloedsuikerspiegel.

Wat zijn de symptomen van diabetes type 1?

Mensen met type 1-diabetes zijn meestal slank (in tegenstelling tot type 2-diabetici). Ze vertonen doorgaans ernstige dorst (polydipsie) en verhoogde urineproductie (polyurie). De trigger voor deze twee symptomen is de sterk verhoogde bloedsuikerspiegel.

Veel patiënten ervaren gewichtsverlies, vermoeidheid en gebrek aan drive. Bovendien komen soms duizeligheid en misselijkheid voor.

Wanneer de bloedglucosewaarden zeer hoog zijn, ontwikkelen diabetes type 1-patiënten een verminderd bewustzijn. Soms raken ze zelfs in coma.

Meer over de symptomen en gevolgen van diabetes mellitus leest u in het artikel Diabetes mellitus – symptomen en gevolgen.

Wat veroorzaakt diabetes type 1?

Bij type 1-diabetes vernietigen de lichaamseigen antilichamen de insulineproducerende bètacellen (eilandje van Langerhans-cellen) van de pancreas. Diabetes type 1 is dus een zogenaamde auto-immuunziekte.

Waarom het immuunsysteem de bètacellen van de alvleesklier aanvalt bij mensen met diabetes mellitus type 1 is nog niet precies opgehelderd. Wetenschappers vermoeden dat genen en andere beïnvloedende factoren zoals infecties met bepaalde ziekteverwekkers een rol spelen bij de ontwikkeling van diabetes type 1.

Genetische oorzaken

Volgens de huidige medische richtlijnen heeft ongeveer tien procent van de type 1-diabetespatiënten een eerstegraads familielid (vader, zus, enz.) die ook diabetes heeft. Dit duidt op een genetische aanleg. Onderzoekers hebben al verschillende genmutaties geïdentificeerd die geassocieerd zijn met de ontwikkeling van type 1 diabetes. In de regel zijn er meerdere genveranderingen aanwezig die samen leiden tot diabetes mellitus type 1.

Een groep genen die zich vrijwel uitsluitend op chromosoom zes bevindt, lijkt een bijzonder sterke invloed te hebben: het zogenaamde menselijke leukocytenantigeensysteem (HLA-systeem) heeft een aanzienlijke invloed op de controle van het immuunsysteem. Bepaalde HLA-constellaties zoals HLA-DR3 en HLA-DR4 worden in verband gebracht met een verhoogd risico op diabetes type 1.

Andere beïnvloedende factoren

Deskundigen vermoeden dat ook diverse externe factoren invloed hebben op het ontstaan ​​van diabetes type 1. In deze context bespreken onderzoekers:

  • Een te korte borstvoedingsperiode na de geboorte
  • Een te vroege toediening van koemelk aan kinderen
  • Een te vroeg gebruik van glutenbevattende voeding
  • Gifstoffen zoals nitrosaminen

Het is ook mogelijk dat infectieziekten een disfunctie van het immuunsysteem bij diabetes type 1 veroorzaken of op zijn minst bevorderen. Vermoedelijke infectieziekten zijn onder meer de bof, mazelen, rubella en infecties met Coxsackie-virussen of het Epstein-Barr-virus.

Opvallend is verder dat diabetes mellitus type 1 vaak samen met andere auto-immuunziekten voorkomt. Deze omvatten bijvoorbeeld de ziekte van Hashimoto, glutenintolerantie (coeliakie), de ziekte van Addison en auto-immuungastritis (gastritis type A).

Ten slotte zijn er ook aanwijzingen dat beschadigde zenuwcellen in de alvleesklier betrokken zijn bij het ontstaan ​​van diabetes type 1.

Type 1 speciale vorm: LADA-diabetes

Net als bij ‘klassieke’ type 1-diabetes kunnen bij LADA diabetesspecifieke auto-antilichamen in het bloed worden gedetecteerd – maar slechts één specifiek type (meestal glutaminezuurdecarboxylase-antilichamen = GADA), terwijl type 1-diabetici normaal gesproken ten minste twee verschillende soorten diabetes hebben antilichamen. Dit zijn bijvoorbeeld auto-antilichamen tegen insuline (AAI), tegen eilandcellen (ICA), of juist tegen glutaminezuurdecarboxylase (GADA).

Een ander gemeenschappelijk kenmerk van diabetes type 1 is dat LADA-patiënten meestal vrij slank zijn.

Hoewel type 1-diabetes vrijwel altijd in de kindertijd en adolescentie voorkomt, zijn LADA-patiënten bij de diagnose doorgaans ouder dan 35 jaar. Dit is vergelijkbaar met diabetes type 2, waarbij de ziekte meestal na het veertigste levensjaar begint.

Bovendien vertonen LADA-patiënten, net als type 2-diabetici, vaak tekenen van metabool syndroom. Dit wordt bijvoorbeeld gekenmerkt door stoornissen in het lipidenmetabolisme en hoge bloeddruk.

Vanwege de verschillende overlappingen wordt bij LADA-patiënten vaak de diagnose type 1- of type 2-diabetes gesteld. Sommigen beschouwen LADA als een hybride van beide hoofdtypen diabetes. Artsen zijn nu echter geneigd te geloven dat LADA tegelijkertijd door beide soorten diabetes wordt veroorzaakt en zich parallel ontwikkelt. De oorzaken van LADA zijn nog niet definitief vastgesteld.

Idiopathische diabetes type 1

Idiopathische diabetes type 1 komt zeer zelden voor. Patiënten hebben een permanent insulinetekort, maar hebben geen detecteerbare auto-antilichamen. Hun lichaam of bloed heeft de neiging herhaaldelijk hyperacidisch te worden (ketoacidose). Deze vorm van diabetes is zeer erfelijk en komt vooral voor bij mensen van Aziatische of Afrikaanse afkomst.

Detecteer diabetes type 1

Testen voor diabetes type 1

Het interview wordt gevolgd door een lichamelijk onderzoek. Ook zal de arts om een ​​urinemonster vragen en een afspraak met u maken voor een bloedmonster. Dit moet op een lege maag gebeuren. Dit betekent dat de patiënt in de acht uur vóór de (ochtend)bloedafname niets mag eten en maximaal ongezoete, calorievrije dranken (zoals water) moet consumeren. Soms is een orale glucosetolerantietest (oGTT) nuttig.

Meer over deze testen leest u in het artikel Diabetes testen.

Detectie van auto-antilichamen

Om bijvoorbeeld onderscheid te maken tussen diabetes type 1 en type 2, test de arts het bloed op typische auto-antilichamen. Dit zijn degenen die gericht zijn tegen verschillende structuren van de bètacellen:

  • Eilandcel-antilichamen (ICA)
  • Antilichamen tegen het glutamaatdecarboxylase van de bètacellen (GADA)
  • antilichamen tegen tyrosinefosfatase
  • antilichamen tegen de zinktransporter van de bètacellen

Vooral kinderen met diabetes type 1 hebben vaak ook antistoffen tegen insuline.

Diabetes type 1 stadia

De Juvenile Diabetes Research Foundation (JDRF) en de American Diabetes Association (ADA) spreken al van diabetes type 1 als de patiënt nog geen klachten heeft maar wel antistoffen in het bloed heeft. Ze maken onderscheid tussen drie stadia van de ziekte:

  • Fase 1: De patiënt heeft ten minste twee verschillende auto-antilichamen
  • Fase 2: Bloedglucosewaarden (nuchter of na het eten) zijn verhoogd (“prediabetes”)
  • Fase 3: Er is sprake van hyperglykemie

Hoe diabetes type 1 behandelen?

Type 1-diabetes is gebaseerd op een absoluut insulinetekort, waardoor patiënten de rest van hun leven afhankelijk zijn van het injecteren van insuline. Over het algemeen adviseren artsen humane insuline en insuline-analogen. Ze kunnen worden toegediend met een spuit of (meestal) een zogenaamde insulinepen. Dit laatste is een injectieapparaat dat lijkt op een vulpen. Sommige patiënten gebruiken een insulinepomp die continu insuline aan het lichaam aflevert.

Voor type 1-diabetespatiënten is een goed inzicht in de ziekte en het insulinegebruik van groot belang. Om deze reden krijgt iedere patiënt doorgaans direct na de diagnose een speciale diabetestraining.

In een diabetestraining leren patiënten meer over de oorzaken, symptomen, gevolgen en behandeling van diabetes type 1. Ze leren hoe ze de bloedglucose correct kunnen meten en zelf een insuline-injectie kunnen toedienen. Ook krijgen patiënten tips voor het leven met diabetes type 1, bijvoorbeeld op het gebied van sport en voeding. Omdat lichaamsbeweging de bloedsuikerspiegel verlaagt, adviseren artsen patiënten om hun bloedsuikerspiegel nauwlettend in de gaten te houden en te oefenen met het correct aanpassen van hun insuline- en suikerinname.

Op het gebied van voeding leren patiënten bijvoorbeeld hoeveel insuline het lichaam wanneer nodig heeft en voor welke voedingsmiddelen. Doorslaggevend hierbij is het aandeel bruikbare koolhydraten in een levensmiddel. Dit heeft invloed op de hoeveelheid insuline die geïnjecteerd moet worden.

De zogenaamde koolhydraateenheid (KHE of KE) speelt hierbij een belangrijke rol. Het komt overeen met tien gram koolhydraten en verhoogt de bloedsuikerspiegel met ongeveer 30 tot 40 milligram per deciliter (mg/dl). In plaats van de koolhydraateenheid werd in de geneeskunde vooral gebruik gemaakt van de zogenaamde broodeenheid (BE). Eén BE komt overeen met twaalf gram koolhydraten.

Artsen raden ook aan om een ​​diabetestraining te volgen voor zorgverleners in instellingen waar type 1-diabetici komen. Dit zijn bijvoorbeeld leerkrachten of opvoeders op een kinderdagverblijf.

Conventionele insulinetherapie

Bij conventionele insulinetherapie injecteren patiënten zichzelf met insuline volgens een vast schema: insuline wordt twee of drie keer per dag op vaste tijdstippen en in vaste doses geïnjecteerd.

Een voordeel van dit vaste regime is dat het gemakkelijk toe te passen is en vooral geschikt is voor patiënten met beperkte leer- of geheugenvaardigheden. Een ander voordeel is dat er geen constante bloedglucosemetingen nodig zijn.

Aan de andere kant laat dit vaste regime patiënten relatief weinig speelruimte, bijvoorbeeld als ze spontaan hun maaltijdplan willen wijzigen. Een relatief rigide levensstijl is daarom vereist. Bovendien kan de bloedglucose bij conventionele insulinetherapie niet zo gelijkmatig worden aangepast als bij intensievere insulinetherapie mogelijk is. Gevolgschade aan diabetes mellitus is daarom waarschijnlijker bij dit regime dan bij intensievere insulinetherapie.

Als onderdeel van een intensievere insulinetherapie injecteren patiënten gewoonlijk één of twee keer per dag een langwerkende insuline. Het dekt de nuchtere insulinebehoefte, daarom noemen artsen het ook wel basisinsuline (basale insuline). Direct voor een maaltijd meet de patiënt zijn of haar huidige bloedsuikerspiegel en injecteert vervolgens een normale insuline of een kortwerkende insuline (bolusinsuline). De dosis is afhankelijk van de eerder gemeten bloedglucosewaarde, het koolhydraatgehalte van de geplande maaltijd en geplande activiteiten.

Het basisbolusprincipe vereist een goede medewerking van de patiënt (therapietrouw). In feite wordt de bloedglucose meerdere keren per dag gemeten om hyperglykemie of hypoglykemie te voorkomen. Hiervoor is een klein prikje in de vinger nodig. De bloeddruppel die eruit komt, wordt met een meetapparaat geanalyseerd op het suikergehalte.

Een groot voordeel van geïntensiveerde insulinetherapie is dat de patiënt vrij is in de keuze van zowel het voedsel als de hoeveelheid beweging. De dosis bolusinsuline wordt dienovereenkomstig aangepast. Op voorwaarde dat de bloedsuikerspiegel permanent goed wordt aangepast, wordt het risico op secundaire ziekten aanzienlijk verminderd.

Bloedglucosemetingen door de patiënt zijn echter nog steeds noodzakelijk omdat er een fysiologisch verschil bestaat tussen weefsel- en bloedglucose.

Insuline pomp

Vooral bij jonge diabetici (type 1) wordt vaak gebruik gemaakt van een diabetespomp. Dit is een programmeerbaar, op batterijen werkend, klein insulinedoseerapparaatje dat de patiënt altijd bij zich draagt ​​in een klein zakje, bijvoorbeeld aan zijn riem. De insulinepomp wordt via een dunne slang (katheter) aangesloten op een fijne naald die in het onderhuidse vetweefsel van de buik wordt ingebracht.

De pomp levert volgens de programmering gedurende de dag kleine hoeveelheden insuline aan het lichaam. Ze dekken de dagelijkse basisbehoefte (nuchtere behoefte) aan insuline. Tijdens de maaltijden kan met één druk op de knop een vrij te kiezen hoeveelheid bolusinsuline worden geïnjecteerd. De patiënt moet dit bedrag eerst berekenen. Hierbij wordt rekening gehouden met de actuele bloedsuikerspiegel (vooraf gemeten), de geplande maaltijd en het tijdstip van de dag.

De insulinepomp geeft vooral kinderen veel vrijheid. Eventueel kan de diabetespomp ook kortstondig worden losgekoppeld (bijvoorbeeld bij het douchen). Tijdens het sporten dient de pomp echter altijd gedragen te worden. Veel patiënten melden dat hun levenskwaliteit aanzienlijk is verbeterd dankzij de insulinepomp.

In principe blijft de pomp altijd op het lichaam zitten, ook 's nachts. Als de katheter echter ongemerkt verstopt raakt of knikt, of als het apparaat niet goed functioneert, wordt de insulinetoevoer onderbroken. Er bestaat dan een risico dat zich snel gevaarlijke hyperglykemie en vervolgens hyperaciditeit (diabetische ketoacidose) zal ontwikkelen. Bovendien is insulinepomptherapie duurder dan geïntensiveerde insulinetherapie.

Continue glucosemonitoring (CGM) kan ook worden gecombineerd met een insulinepomp. De glucosesensor, die in het onderhuidse vetweefsel wordt ingebracht, verzendt de weefselglucosemetingen rechtstreeks naar de pomp en waarschuwt voor mogelijke hyperglykemie of hypoglykemie. Artsen noemen dit sensorondersteunde insulinepomptherapie (SuP). Regelmatige bloedglucosemetingen zijn in dit geval nog steeds noodzakelijk.

Insulines

Weinig diabetici gebruiken dierlijke insuline van varkens of runderen – meestal vanwege een intolerantie voor de hierboven beschreven preparaten. Deze wordt echter niet meer in Duitsland geproduceerd en moet geïmporteerd worden.

Insulines kunnen worden geclassificeerd op basis van het begin en de duur van hun werking. Er zijn bijvoorbeeld kortwerkende en langwerkende insulines.

De belangrijkste feiten over de verschillende insulinepreparaten lees je in het artikel Insuline.

Is diabetes type 1 te genezen?

Type 1-diabetes is een auto-immuunziekte die een leven lang duurt en momenteel niet te genezen is. Sommige wetenschappers geloven echter dat diabetes type 1 ergens in de toekomst te genezen zal zijn. Ze onderzoeken al jaren verschillende therapeutische benaderingen – tot nu toe zonder doorbraak.

Omdat de oorzaken niet duidelijk bekend zijn en genetische factoren grotendeels aan de ziekte ten grondslag liggen, is er geen manier om deze efficiënt te voorkomen. Voor ziekteverwekkers die als risicofactoren voor diabetes type 1 worden beschouwd, kan het risico indien nodig worden verminderd door passende vaccinatie.

Levensverwachting

Complicaties

In de context van diabetes type 1 ervaren sommige mensen verschillende complicaties. Deze omvatten acute levensbedreigende aandoeningen (hypoglykemie, ketoacidotisch coma) en langetermijngevolgen van diabetes. De kans is groter dat ze worden vermeden naarmate de bloedglucosewaarden van een patiënt beter onder controle zijn.

Lage bloedsuikerspiegel (hypoglykemie)

De meest voorkomende complicatie van diabetes type 1 is hypoglykemie (lage bloedsuikerspiegel), veroorzaakt door een onjuiste insulineberekening. Het manifesteert zich meestal door symptomen zoals duizeligheid, zwakte, misselijkheid en trillen van de handen, evenals krampen, hartkloppingen en zweten. Het overslaan van een maaltijd of uitgebreide lichaamsbeweging veroorzaken ook hypoglykemie als de therapie onvoldoende wordt aangepast.

Hypoglykemie mag niet worden onderschat. Bij ernstige hypoglykemie is er bijvoorbeeld sprake van een tekort aan bloedtoevoer naar de hersenen, wat leidt tot bewusteloosheid. In dit geval moet de spoedarts onmiddellijk op de hoogte worden gebracht!

Ketoacidotische coma

Een van de meest gevreesde complicaties van diabetes type 1 is het ketoacidotische coma. Soms wordt diabetes mellitus pas opgemerkt bij het begin van deze aandoening, die als volgt optreedt:

Wanneer deze worden gemetaboliseerd, worden zure afbraakproducten (ketonlichamen) geproduceerd. Ze veroorzaken hyperaciditeit van het bloed (acidose). Het lichaam ademt een bepaalde hoeveelheid zuur uit in de vorm van koolstofdioxide via de longen. Getroffen patiënten met type 1-diabetes vertonen daarom een ​​extreem diepe ademhaling, ook wel bekend als kissing-mouth-ademhaling. De adem ruikt vaak naar azijn of nagellakremover.

Tegelijkertijd verhoogt het gebrek aan insuline bij diabetes type 1 de bloedsuikerspiegel soms tot honderden meters. Het lichaam reageert hierop met een verhoogde urine-uitscheiding: het scheidt overtollige glucose samen met grote hoeveelheden vocht uit het bloed via de nieren. Als gevolg hiervan begint het uit te drogen.

Het ernstige vochtverlies en de verzuring van het bloed kunnen gepaard gaan met bewustzijnsverlies. Dit maakt het ketoacidotische coma tot een absoluut noodgeval! Patiënten moeten onmiddellijk een intensieve medische behandeling krijgen. Bij verdenking moet daarom altijd de spoedarts gewaarschuwd worden.

Meer over deze metabolische ontsporing kunt u lezen in ons artikel “Diabetische ketoacidose”.

Gevolgziekten van diabetes type 1

In de nieren veroorzaakt de vasculaire schade diabetische nefropathie (diabetesgerelateerde nierschade). Als de retinale vaten beschadigd zijn, is er sprake van diabetische retinopathie. Andere mogelijke gevolgen van diabetesgerelateerde vasculaire schade zijn onder meer coronaire hartziekten (CHD), beroerte en perifere arteriële ziekte (PAVD).

Na verloop van tijd beschadigen de te hoge bloedsuikerspiegels bij slecht gecontroleerde diabetes type 1 (of 2) ook de zenuwen (diabetische polyneuropathie) en leiden ze tot ernstige functionele stoornissen. De meest voorkomende complicatie in deze context is het diabetesvoetsyndroom. Het gaat meestal gepaard met aanhoudende wonden (zweren) die moeilijk genezen.

Afhankelijk van het verloop van de ziekte en het succes van de behandeling kan diabetes mellitus leiden tot ernstige invaliditeit als er complicaties optreden. Het is daarom des te belangrijker om zo vroeg mogelijk met de diabetestherapie te beginnen en deze consequent uit te voeren.

Meer over mogelijke complicaties van diabetes leest u in het artikel Diabetes mellitus.