Cervicale intra-epitheliale neoplasie

Kort overzicht

  • Wat is cervicale intra-epitheliale neoplasie (CIN)? Celverandering op de baarmoederhals, voorloper van baarmoederhalskanker.
  • Cursus: Kan weer achteruitgaan. Op CIN I en II kan worden gewacht, CIN III wordt doorgaans direct geopereerd (conisatie).
  • Symptomen: CIN veroorzaakt geen symptomen
  • Oorzaken: Chronische infectie met menselijke papillomavirussen, vooral de hoogrisicovirustypen HPV 16 en 18.
  • Risicofactoren: vaak wisselen van seksuele partner, gelijktijdige infectie met herpesvirussen of chlamydia, roken, immunodeficiëntie
  • Diagnostiek: PAP-uitstrijkje, vaginale endoscopie, weefselmonster afnemen (biopsie), HPV-test
  • Behandeling: Regelmatige controles, indien nodig ontstekingsremmende medicijnen, operatie (conisatie)
  • Preventie: HPV-vaccinatie, regelmatige controles bij de gynaecoloog

Wat is cervicale intra-epitheliale neoplasie (CIN)?

CIN is de afkorting voor “cervicale intra-epitheliale neoplasie”. Dit is de medische term voor oppervlakkige celveranderingen op de baarmoederhals die, als ze niet worden behandeld, zich kunnen ontwikkelen tot baarmoederhalskanker.

De oorzaak van de celveranderingen is een chronische infectie met het humaan papillomavirus (HPV). HP-virussen zijn zeer wijdverspreid; bijna elke vrouw raakt er in de loop van haar leven mee besmet. Overdracht vindt plaats via geslachtsgemeenschap.

Een diagnose van CIN betekent niet automatisch dat u kanker krijgt. Sommige CIN's gaan vanzelf achteruit. Of en hoe CIN wordt behandeld, hangt af van de omvang van de celveranderingen (dysplasie).

Differentiatie tussen CIN 1, 2 en 3

Artsen verdelen cervicale intra-epitheliale neoplasie in drie graden van ernst:

  • CIN I (CIN 1): laaggradige dysplasie

Bij CIN I zijn bij ruim de helft van de vrouwen milde celveranderingen betrokken die vanzelf genezen.

  • CIN II (CIN 2): matige dysplasie

CIN II beschrijft een matig ernstige vorm van celverandering. Het verdwijnt vanzelf bij een derde van de getroffen vrouwen.

  • CIN III (CIN 3): hoogwaardige dysplasie (invasief plaveiselcelcarcinoom)

In CIN III zijn de celveranderingen al ver gevorderd. De veranderingen beperken zich nog steeds tot de bovenste weefsellagen (carcinoma in situ, CIS), maar kunnen zich ontwikkelen tot carcinoom. Omdat CIN IIl slechts bij zeer weinig vrouwen vanzelf achteruitgaat, adviseren artsen gewoonlijk onmiddellijke chirurgie voor deze bevinding.

Kan een CIN achteruitgaan?

CIN I geneest in 60 procent van de gevallen spontaan en zonder behandeling. In 30 procent van de gevallen blijven de celveranderingen bestaan. In dit geval controleert de arts één keer per jaar de baarmoederhals tijdens de gynaecologische controle. 10 procent van alle CIN I-gevallen ontwikkelt zich gedurende vele jaren tot CIN III. Als CIN I aanwezig is, controleert de arts elke drie maanden of de celveranderingen afnemen. Als CIN I langer dan twee jaar aanhoudt, adviseren artsen een operatie (conisatie).

In het geval van CIN II geneest 40 procent vanzelf binnen twee jaar, nog eens 40 procent blijft bestaan ​​en in 20 procent van de gevallen ontwikkelt de ziekte zich tot CIN III. CIN II hoeft niet onmiddellijk te worden behandeld. Wel zal de arts elke drie maanden een PAP-test (microscopisch onderzoek van een uitstrijkje) en een vaginale endoscopie uitvoeren om te controleren hoe CIN II zich ontwikkelt. Als de celveranderingen na een jaar niet verdwenen zijn, adviseren artsen meestal een operatie (conisatie).

Als de arts CIN III diagnosticeert, is de kans dat de celveranderingen achteruitgaan slechts 33 procent. Met deze bevinding is het zeer waarschijnlijk dat de dysplasie zal veranderen in baarmoederhalskanker. Dat is de reden waarom artsen in dit stadium onmiddellijk een operatie aanbevelen.

Hoe herken je een CIN?

Ziekten van het geslachtsorgaan veroorzaken vaak geen duidelijke symptomen. Pijn of jeuk in het vaginale gebied of bloedingen (buiten de menstruatie) moeten daarom altijd serieus worden genomen. Als u iets ongewoons opmerkt, neem dan contact op met uw gynaecoloog. Hij of zij zal de oorzaak ophelderen en beslissen of en welke behandeling passend is.

Wat veroorzaakt cervicale intra-epitheliale neoplasie?

Een CIN ontstaat door een infectie met het humaan papillomavirus (HPV). Het is de meest voorkomende door HPV overgedragen ziekte ter wereld. Genitale HP-virussen worden overgedragen tijdens geslachtsgemeenschap en dringen de slijmvliezen binnen.

De meeste vrouwen raken tijdens hun leven geïnfecteerd met HP-virussen, maar slechts enkelen ontwikkelen als gevolg daarvan CIN. In 80 procent van de gevallen geneest de infectie vanzelf en zonder symptomen binnen één tot twee jaar.

Als het immuunsysteem er niet in slaagt de infectie te bestrijden, kunnen de cellen op de baarmoederhals zo beschadigd raken door de HPV-infectie dat precancereuze laesies ontstaan. Het duurt echter zo’n vijf tot tien jaar voordat er daadwerkelijk kanker ontstaat uit een aanhoudende HPV-infectie.

Risicofactoren Hoogrisico HP-virustype

Andere risicofactoren voor genitale HPV-infecties

Naast infectie met de hoogrisicotypen HPV 16 en 18 verhogen andere factoren het risico op CIN:

  • Vaak wisselende seksuele partners: HP-virussen worden voornamelijk overgedragen tijdens geslachtsgemeenschap. Het risico op een HPV-infectie neemt toe met het aantal seksuele contacten. Condooms bieden slechts een beperkte bescherming omdat ze niet alle delen van de huid bedekken waarlangs de virussen worden overgedragen.
  • Roken: Roken bevordert niet alleen de ontwikkeling van kanker, maar ook van infectie met HPV. Nicotine hoopt zich op in het slijmvlies van de baarmoederhals, waardoor de afweerfunctie ervan wordt verzwakt.
  • Geboorte op jonge leeftijd: Voor moeders is het besmettingsrisico afhankelijk van de leeftijd bij de geboorte van het eerste kind en het aantal kinderen. Dit komt omdat zwangerschap het slijmvlies van de baarmoederhals verandert, waardoor het vatbaarder wordt voor infecties. Een vrouw die op 20-jarige leeftijd moeder werd, loopt dus een groter risico dan een moeder die op 35-jarige leeftijd haar eerste kind kreeg.
  • Immunodeficiëntie: Mensen met een verzwakt immuunsysteem – zoals HIV-patiënten of chronisch zieken – zijn minder goed in staat infecties te bestrijden dan gezonde mensen.
  • Infecties met andere seksueel overdraagbare ziekteverwekkers: Herpes- of chlamydia-infecties bevorderen infectie met HPV-virussen.

Hoe wordt CIN gediagnosticeerd?

Celveranderingen in het gebied van de baarmoederhals veroorzaken geen merkbare symptomen. De gynaecoloog controleert routinematig op de aanwezigheid van dergelijke veranderingen tijdens het jaarlijkse screeningsexamen.

pap test

Om celveranderingen in de baarmoederhals te detecteren, voert de arts een zogenaamde PAP-test uit. Hierbij wordt met een wattenstaafje een uitstrijkje van de baarmoederhals genomen. Dit wordt vervolgens in een gespecialiseerd laboratorium onderzocht op veranderingen in de cellen.

Wat zegt de uitslag van de PAP-test?

PAP I: Normale, gezonde cellen, geen indicatie van veranderingen, volgende controle over een jaar

PAP II: Lichte celveranderingen (zoals een onschuldige ontsteking of een schimmelinfectie), geen vermoeden van voorstadia van kanker of kanker, volgende controle binnen een jaar

PAP III: Onduidelijke bevindingen, meer uitgesproken ontsteking of celveranderingen, verder onderzoek noodzakelijk.

PAP IIID: Er zijn celveranderingen (dysplasie) aanwezig, maar geen kanker. Verdere onderzoeken zijn noodzakelijk.

PAP IV: Precancereuze laesies, vroege kanker of kanker zijn aanwezig. Voor opheldering is verder onderzoek nodig.

PAP V: Bewijs van kwaadaardige tumorcellen, kanker is zeer waarschijnlijk.

Procedure afhankelijk van PAP-bevindingen

Vaginale endoscopie

Als de uitslag van de PAP-test PAP III of hoger is, voert de arts een vaginale endoscopie (colposcopie) uit. Tijdens deze procedure onderzoekt hij met een speciale microscoop en een aangesloten camera het slijmvlies van de baarmoederhals op veranderingen. Als er afwijkingen zijn, neemt de arts met een pincet kleine weefselmonsters uit de baarmoederhals (biopsie). Deze worden vervolgens naar een laboratorium gestuurd voor microscopisch onderzoek.

Het nemen van de weefselmonsters kan lichte pijn veroorzaken, maar duurt meestal slechts korte tijd. Totdat de wonden aan de baarmoederhals zijn genezen, kan er een lichte bloeding optreden. Het is daarom raadzaam om de dagen erna inlegkruisjes te gebruiken.

HPV-test

Met de HPV-test wordt vastgesteld of er sprake is van een infectie met HPV-virussen. De procedure is vergelijkbaar met de PAP-test: de arts neemt met een borstel cellen uit de baarmoederhals. Sommige vrouwen vinden het onderzoek ongemakkelijk en licht pijnlijk.

Vervolgens worden de cellen in het laboratorium onderzocht. Hiermee wordt bepaald of er überhaupt sprake is van een infectie met HP-virussen en om welk type virus het gaat:

  • Virustypen met een hoog risico: voornamelijk HPV 16 en 18, maar ook HPV 31, 33, 35, 39, 45, 51, 52, 56, 58 en 59
  • Virustypen met een laag risico: voornamelijk HPV 6 en 11, maar ook HPV 40, 42, 43, 44, 54, 61, 62, 70, 71, 72, 74, 81 en 83

Hoe wordt CIN behandeld?

Behandeling van CIN I

CIN I geneest vanzelf bij ongeveer de helft van de vrouwen. Als er tekenen zijn van een ontsteking veroorzaakt door bacteriën of schimmels, behandelt de arts deze met passende medicijnen. De volgende controle bij de gynaecoloog vindt over zes maanden plaats. Als de HPV-test positief is, volgt nog een vaginale endoscopie en indien nodig een biopsie.

Behandeling van CIN II

CIN 2 hoeft niet onmiddellijk te worden behandeld. Meestal is het voldoende om te wachten en na zes maanden met een uitstrijkje te controleren hoe de celveranderingen zich hebben ontwikkeld. Als CIN II na twee jaar nog steeds aanwezig is, adviseren artsen chirurgische verwijdering van de verandering (conisatie).

Behandeling van CIN III

In het geval van CIN III, dat wil zeggen vergevorderde precancereuze laesies, adviseren artsen onmiddellijke verwijdering door middel van conisatie.

Wat is een conisatie?

Tijdens een conisatie verwijdert de arts het zieke weefsel uit de baarmoederhals. De procedure wordt uitgevoerd onder algemene of lokale anesthesie. Om het te verwijderen, gebruikt de arts een elektrische verwarmingslus (LEEP-conisatie) of een laser en verwijdert een kegelvormig stukje weefsel uit de baarmoederhals. Bij de meeste vrouwen leidt conisatie tot volledige genezing.

Onthoud u van geslachtsgemeenschap, baden en tampons gedurende de eerste drie tot vier weken na de bevruchting!

Na conisatie onderzoekt de arts de patiënt opnieuw. Een PAP-test in combinatie met een HPV-test biedt een goede veiligheid. Een vaginale endoscopie is alleen nodig als de CIN niet volledig is verwijderd en/of de HPV-test nog steeds positief is.

Is het mogelijk om CIN te voorkomen?

Cervicale intra-epitheliale neoplasie wordt veroorzaakt door HP-virussen. Daarom zijn alle maatregelen die een HPV-infectie in een vroeg stadium opsporen of in het beste geval voorkomen, geschikt voor preventie.

HPV-vaccinatie

Er zijn momenteel twee vaccins tegen het humaan papillomavirus op de markt. Ze voorkomen HPV-infectie en beschermen tegen celveranderingen die baarmoederhalskanker kunnen worden. Er zijn momenteel twee vaccins beschikbaar:

  • Dubbel vaccin: beschermt tegen de hoogrisicotypen HPV 16 en 18.
  • Vaccin met negen doses: beschermt tegen de hoogrisicotypen 16, 18, 31, 33, 45, 52 en 58, en tegen de laagrisicotypen HPV 6 en 11 (extra bescherming tegen genitale wratten)

Het HPV-vaccin is een zogenaamd dood vaccin. Dit betekent dat het vaccin het immuunsysteem stimuleert om antistoffen aan te maken, maar zelf geen infectie kan veroorzaken.

In principe is vaccinatie ook op een later tijdstip (na de eerste seks) mogelijk. Zelfs als er al een HPV-infectie met een bepaald virustype heeft plaatsgevonden, beschermt de vaccinatie nog steeds tegen de andere virustypen die in het vaccin zitten.

De vaccinatie is niet geschikt voor de behandeling van een bestaande HPV-infectie. Er zijn echter aanwijzingen dat vrouwen die na de conisatie worden gevaccineerd, minder kans hebben om opnieuw CIN te ontwikkelen.

Zoals bij alle vaccinaties zijn er ook na HPV-vaccinatie bijwerkingen mogelijk. Deze omvatten pijn en zwelling op de injectieplaats, hoofdpijn of duizeligheid. Deze reacties van het immuunsysteem zijn echter meestal onschadelijk en verdwijnen binnen een paar dagen vanzelf.

Vroegdetectieonderzoek

Een CIN veroorzaakt doorgaans geen klachten. Dit maakt het des te belangrijker om gebruik te maken van de jaarlijkse preventieve onderzoeken bij de gynaecoloog. Dit komt omdat regelmatige controles (PAP-test) voorkomen dat celveranderingen zich ongemerkt ontwikkelen tot baarmoederhalskanker.

Sinds januari 2020 kunnen vrouwen van 35 jaar en ouder elke drie jaar een test laten doen op het humaan papillomavirus.

Zelfs tegen HPV gevaccineerde vrouwen mogen niet afzien van preventieve onderzoeken door hun gynaecoloog, omdat de huidige vaccins tot nu toe slechts een deel van de kankerbevorderende HPV-infecties voorkomen.