Sociale identiteit: functie, taken, rol en ziekten

Identiteit in de zin van sociale identiteit komt voort uit processen van sociale categorisering. Mensen zien zichzelf als mens, als onderdeel van bepaalde groepen en als individuen. Mensen associëren groepslidmaatschap met bepaalde waarden die bijdragen aan hun eigenwaarde.

Wat is identiteit?

Identiteit in de zin van sociale identiteit komt voort uit processen van sociale categorisering. Mensen zien zichzelf als mens, als onderdeel van bepaalde groepen en als individuen. Als we het hebben over identiteit in termen van psychofysieke processen, hebben we het over de menselijke sociale identiteit. In de cognitieve sociale psychologie is de theorie van sociale identiteit de meest prominente theorie over intergroepsrelaties. Stimuli vanuit de externe omgeving worden georganiseerd door de mens hersenen tot een logisch geheel en vervolgens ingedeeld in categorieën. De geneeskunde is al sinds de jaren zestig bekend met de classificatie van stimulansen. De eerste werken uit deze tijd dienden de theorie van de sociale identiteit als uitgangspunt. Het concept identiteit bestaat sinds het midden van de jaren zeventig in de zin van sociale identiteit. Vier onderling invloedrijke, psychologische processen dragen bij aan iemands sociale identiteit (andere identiteitsmodellen beschrijven meer, minder of andere processen. Identiteit kent immers nog veel onduidelijkheden). Naast categorisering wordt identiteit gevormd door sociale vergelijkingen en het eigen sociale onderscheidend vermogen. De identiteit van een persoon wordt bepaald door lidmaatschap van een bepaalde groep en komt overeen met een deel van het persoonlijk ontwikkelde zelfconcept.

Functie en taak

Categorisatieprocessen werden relevant voor stimulusverwerking in de jaren zestig. Aangepast van stimulusverwerking, werden ze ook relevant voor de sociale identiteitstheorie. De categorisatieprocessen met betrekking tot identiteit komen overeen met sociale classificaties waarmee mensen hun sociale omgeving transparanter en voorspelbaarder maken. Mensen zien andere mensen in de context van de organisatie van externe prikkels bijvoorbeeld als onder bepaalde omstandigheden bij elkaar horen en groeperen ze samen. Sociale categorisering komt dus overeen met een structurering van de sociale omgeving, die telkens resulteert in een evaluatie van de individuele categorieën en zo de structuren met bepaalde valenties verbindt. Ieder mens maakt zelf deel uit van bepaalde sociale groepen en ziet zichzelf ook als een deel daarvan. Het lidmaatschap van een bepaalde groep is gekoppeld aan waarden die een persoon aan zichzelf toeschrijft als gevolg van zijn lidmaatschap. Sociale identiteit draagt ​​dus bij aan het zelfbeeld van een persoon. Personen streven naar een positief zelfbeeld. Om deze reden streven ze meestal automatisch naar een positieve sociale identiteit en dus naar groepslidmaatschap, waaruit ze aangename valenties halen. Daarom onderscheidt elke persoon zijn of haar sociale groep van de externe wereld en onderscheidt deze zich op een positieve manier. Door lidmaatschap van een bepaalde, sociale categorie geven mensen de voorkeur aan hun eigen groep. Andere groepen worden in diskrediet gebracht ten gunste van de eigen groep. Mensen categoriseren zichzelf en andere personen op verschillende abstractieniveaus, maar voor sociale identiteit zijn volgens de hier gepresenteerde theorie in totaal slechts drie van hen relevant. Personen classificeren zichzelf eerst als mens, ten tweede als lid binnen een bepaalde groep en als laatste als individu. De toekenning van identiteit als onderdeel van een groep heft op zijn beurt delen van de respectievelijke individuele identiteit op. Het gevolg is een depersonalisatie ten gunste van de groep. Alleen door deze depersonalisatie kunnen groepsfenomenen zoals etnocentrisme of samenwerking worden verklaard. Bij deze processen gedraagt ​​het individu zich niet langer individueel, maar conformeert hij zich aan de groep en oriënteert hij zijn gedrag vaak naar het prototype van de groep.

Ziekten en klachten

Studies hebben aangetoond dat groepen, na een negatieve vergelijking met een andere groep, proberen hun resulterende negatieve sociale identiteit te compenseren door in de onmiddellijke nasleep voor zichzelf op zoek te gaan naar nieuwe sociale groepen die hun persoonlijke sociale identiteit zullen verbeteren. Directe aanvallen van een beter presterende groep zijn ook een middel om een ​​positieve sociale identiteit voor zichzelf te behouden. Studies tonen aan dat het voorkomen van intergroepsdiscriminatie resulteert in een verlaging van het zelfrespect van groepsleden. De omgekeerde invloed is ook gedocumenteerd. In verband met sociale identiteit zijn daarom verschillende psychische problemen en ziekten relevant. Als een persoon lid is van een sociale groep en zijn of haar groep als inferieur beschouwt in vergelijking met anderen, kan dit oordeel ernstige gevolgen hebben voor de eigenwaarde van de betrokken persoon. Normaal gesproken stuurt de getroffen persoon tegenmaatregelen om zijn of haar eigen sociale identiteit weer te verbeteren en zo eigenwaarde te verwerven. Als het echter niet mogelijk is om van groep te veranderen of andere groepen te discrimineren, blijft de eigenwaarde van de persoon op een laag niveau. Negatieve eigenwaarde kan op de lange termijn woede en agressie in de hand werken. Sociale problemen zoals jaloezie en jaloezie, seksuele problemen en remmingen, of ernstige onzekerheden komen vaak voor. Ernstige ziekten zoals Depressie, zwaarlijvigheid, alcoholisme, of obsessieve gedachten en acties kunnen ook het resultaat zijn van een aanhoudend negatief gevoel van eigenwaarde. Zelfs wanneer mensen zich helemaal geen lid van een sociale groep voelen en niet het gevoel hebben dat ze een plaats hebben in een bepaalde groep, heeft deze relatie een negatieve invloed op hun eigenwaarde. Aanhoudende ontevredenheid is op zijn minst een typisch gevolg.