Schüßler-zouten

De grondlegger van de biochemische geneesmethode is de Duitse arts Wilhelm Heinrich Schüßler (1821-1898). In de eerste jaren van zijn medische carrière wijdde hij zich volledig aan homeopathie, maar was altijd op zoek naar een "vereenvoudigde therapie". In 1873 publiceerde hij een artikel in de "Allgemeine Homöopathische Zeitung" met de titel "Een afgekorte homeopathische therapie".

Hier zei hij dat de algemene remedies voor hem overbodig waren geworden. Hij werkt met twaalf organische stoffen, zogenaamde fysiologische functionele remedies van het organisme. In latere publicaties, homeopathie wordt niet meer genoemd en hij legt dit als volgt uit: “Mijn geneeswijze is niet homeopathisch, omdat ze niet gebaseerd is op het principe van gelijkenis maar op de fysiologisch-chemische processen in het menselijk organisme.

“Fysiologie (van het Griekse woord Physis = natuur) is de wetenschap van de chemisch-fysische processen in het levende organisme. Schüßler noemde zijn behandelingsmethode biochemie (van het Griekse woord Bios = leven), omdat hij had erkend dat de constructie en de levensvatbaarheid van het menselijk organisme in wezen afhankelijk zijn van de aanwezigheid van bepaalde minerale zouten, precies deze functionele middelen - deze zijn anorganisch materialen zoals keukenzout, ijzerfosfaat, calcium fosfaat, calciumfluoride en andere. Een tekort leidt tot het onvermogen om eerst te functioneren in het gebied van de cel, de celgroep en tenslotte de individuele organen.

Functioneel onvermogen betekent in deze zin ziekte in het algemeen. De patholoog Professor Virchow definieerde dit als "ziekte van de cel". Schüßler werd sterk door hem beïnvloed en ze waren het erover eens dat de basisoorzaak van alle levensprocessen, evenals de oorzaak van veranderingen van organen en weefsels, gezocht moet worden in de prikkelbaarheid van de cel en dat daarom het ontstaan ​​en de aard van een ziekte moet in wezen worden teruggevoerd naar de activiteit van de cel.

Biochemische therapie

Het besef dat de normale activiteit van de cel afhankelijk is van een normaal gehalte aan anorganische zouten, was voor Schüßler de logische stap om zijn biochemische therapie verder uit te breiden. De afwijking van het normale gehalte, met name het ontbreken van deze voedingszouten, noemde hij de oorzaak van de ziekten. In geval van ziekte moet het tekort aan anorganische stoffen worden gecompenseerd door medicinale levering.

Hier moet men niet denken aan een procedure als “vervangen van wat ontbreekt door wat afwezig is”, maar eerder aan het triggeren van een stimulus of de overdracht van een informatie die de cellen herstelt om de anorganische zouten die voor hen nodig zijn, opnieuw te absorberen. hoeveelheden uit voedsel. Tegenwoordig kunnen de ideeën van Schüßler gemakkelijk worden begrepen, omdat de kennis over de rol van mineralen en sporenelementen en het belang van een gezond dieet zijn algemeen bekend geworden. De basis van een dergelijke biologische of biochemische therapie is te vinden in de basisprincipes die al zijn beschreven door Hippocrates en Paracelsus. In 1852 zorgde de Nederlandse fysioloog Molleschott voor een verspreiding en bekendheid van Schüßler's leer met zijn publicatie "Circle of Life".