Koolhydraten in bier | Koolhydraten

Koolhydraten in bier

"Bier maakt dik" - deze wijsheid of de zogenaamde "bierbuik" zijn aanwijzingen dat een hoge bierconsumptie niet bepaald gunstig is voor de lijn. Maar waar is dit effect op gebaseerd? Een flesje bier van 0.33 liter bevat ongeveer 10.3 gram koolhydraten, afhankelijk van het type en merk.

Dit is logisch als je bedenkt dat bier van graan wordt gemaakt. De 10.3 gram van koolhydraten hebben op hun beurt een calorische waarde van 42 kilocalorieën. De totale calorische waarde van de 0.33 liter bier is echter ongeveer 150 kilocalorieën.

Dit betekent dat de koolhydraten vormen minder dan een derde van de calorische waarde van bier en het grootste deel wordt vertegenwoordigd door de calorische waarde van de alcohol zelf - die strikt genomen ook behoort tot de klasse van koolhydraten in chemische zin. Bij nadere beschouwing van de koolhydraten in bier blijkt dat het voornamelijk suikeralcoholen zijn. Een daarvan is sorbitol, ook wel voedseladditief E420 genoemd.

Hoewel het alleen in bier in het milligrambereik aanwezig is en daarom niet significant bijdraagt ​​aan de calorische waarde van bier, kan het diarree als de bierconsumptie hoog is. Bovendien bevat bier voornamelijk de suikeralcohol mannitol (E421), evenals glucose (dextrose), fructose (fruitsuiker) en maltose (moutsuiker). Wil je niet zonder bier, maar wel je koolhydraatconsumptie laag houden, dan kun je hierop terugvallen dieet bier.

Bij de productie van deze bieren worden de bruikbare koolhydraten nagenoeg volledig gefermenteerd wat tot uiting komt in een beduidend lager gehalte aan koolhydraten en minder calorieën. Over het algemeen kan bier je zelfs dik maken als het in grote hoeveelheden wordt geconsumeerd. Dit komt echter niet zozeer door de koolhydraten die het bevat, maar eerder door de hoge calorische waarde van de alcohol die het bevat.

Er zijn zelfs aanbevelingen voor aanvullen koolhydraathoudend voedsel bij het drinken van bier. Dit is gebaseerd op de waarneming dat alcoholconsumptie kan leiden tot hypoglykemie, die men wil voorkomen bij inname van koolhydraten. Deze hypoglykemie kan optreden omdat de 'adjuvante' NAD nodig is voor gluconeogenese, dwz de nieuwe vorming van suiker in de lever, evenals voor de afbraak van alcohol. Als het lever is bezig met het afbreken van de alcohol, zijn capaciteit is niet meer voldoende voor de constante aanmaak van nieuwe glucose, waardoor de bloed suikerniveau. Dit fenomeen is echter onderhevig aan sterke individuele schommelingen en treft vooral diabetici bij wie bloed suikerregulatie is aangetast.