Kies

Algemene informatie

De wangtanden dienen voornamelijk voor het malen van het voedsel dat door de snijtanden is voorgeplet. De kiezen zijn verdeeld in twee groepen:

  • Voorste kiezen (Dentes premolares, premolaren) en de
  • Achterste kiezen (Dentes-kiezen)

De voorste kiezen (premolaar)

De voorste molaar / premolaar wordt ook wel premolaar of bicuspide genoemd (van lat. Naar "tweemaal" en cuspis "puntig"). In tegenstelling tot de achterste kiezen hebben de premolaren ook bladverliezende voorgangers, die dienen om het voedsel te malen voor het wisselen van tanden.

Tegenwoordig hebben mensen slechts 2 premolaren (voorste kiezen) per helft van de kaak, waarnaar wordt verwezen als 14, 24, 15, 25, 34, 44 en 35, 45. Onze zoogdiervoorouders hadden oorspronkelijk twee keer zoveel premolaren, dwz vier voorste kiezen per kaakhelft. Bij mensen hebben de individuele premolaren twee tot drie knobbels van de tandkroon, waardoor de functie van slijpen mogelijk is.

De onderste premolaren vertonen een zeer uitgesproken kroonuitlijning. Het aantal individuele tandwortels en wortelkanalen varieert tussen de individuele premolaren. De tanden 14 en 24 hebben meestal twee tandwortels en twee tandkanalen, evenals twee tandknobbels op hun oppervlak.

De tanden 15 en 25 hebben er daarentegen maar één tandwortel en een of twee tandkanalen. Deze hebben ook twee knobbels op hun oppervlak. Tanden 34 en 44 hebben één wortel- en één wortelkanaalbehandeling, zelden ook twee wortelkanalen.

Ze hebben ook twee knobbels. Tanden 35 en 45 hebben slechts één wortel- en één wortelkanaalbehandeling, maar twee of drie knobbels. Afwijkingen van deze regeling zijn mogelijk.

De achterste kiezen (kies)

De achterste kiezen behoren tot de grote kiezen en komen niet voor bij het kind tandstelsel. Om deze reden worden ze in de volksmond ook wel de oplopende tand genoemd. Ze worden ook wel kiezen genoemd en zijn bijzonder groot en sterk.

Ze hebben uitgesproken knobbels (tubercula) en kuiltjes (kloven). Bij de mens behoren de 6e, 7e en 8e tanden tot de kiezen, wat betekent dat de mens drie grote kiezen per kaakhelft heeft, in totaal dus 12 achterste kiezen. De eerste achterste kies (6e tand) breekt meestal door op de leeftijd van 6 jaar en wordt daarom een ​​zesjarige kies genoemd.

De tweede achterste kies (7e tand) verschijnt pas op de leeftijd van 12 jaar, de laatste kies (8e tand) pas door op volwassen leeftijd tussen de 18 en 25 jaar. Om deze reden wordt het ook wel de verstandskies. Net als bij premolaren varieert zowel het aantal tandwortels en wortelkanalen als het aantal tandknobbels tussen de individuele kiezen.

De twee tanden 16 en 26 hebben drie tandwortels, vier wortelkanalen en vier tandknobbels. De tanden 17 en 27 hebben elk drie wortels en wortelkanalen en vier knobbels. Tanden 36 en 46 hebben twee tandwortels en drie wortelkanalen, maar vijf tandknobbels.

Tanden 37 en 47 hebben dezelfde structuur, maar slechts vier tandknobbels. De tanden 18, 28 en 38, 48 hebben geen vast aantal wortels, kanalen en knobbels en zijn individueel heel verschillend. Afwijkingen van dit patroon zijn ook mogelijk voor de grote achterste kiezen.