endotheel

Het endotheel is een enkellaagse laag platte cellen die allemaal bekleedt schepen en vormt dus een belangrijke barrière tussen intravasculaire en extravasculaire ruimte (zoals de ruimte binnen en buiten de bloed schepen).

Structuur

Het endotheel vormt de binnenste cellaag van de intima, de binnenste laag van de drielagige wandstructuur van een slagader. De cellen bevatten een of meer celkernen en zijn relatief vlak. Ze zijn longitudinaal gerangschikt en zorgen zo voor een vlotte doorstroming bloed door de schepen.

Het endotheel bestaat uit individuele cellen die met elkaar zijn verbonden door dichte celcontacten. Deze contacten omvatten hechtende contacten, tight junctions en gap junctions. Ze scheiden de intravasculaire ruimte van de diepere lagen van de vaatwand en voorkomen zo contact ertussen bloed cellen en extracellulaire matrix (dwz de vloeistof buiten de vaten).

Tegelijkertijd controleren ze ook de doorgang van plasmacomponenten. Ze hebben dus invloed op de endotheliale permeabiliteit. Welke opgeloste stoffen door de celcontacten kunnen gaan, wordt onder andere beïnvloed door een bovenste laag suikerketens.

Dit apicale oppervlak wordt ook wel glycocalix genoemd. Daarnaast kunnen verschillende stoffen zich binden aan de glycocalix en zo het celbinnenland beïnvloeden. Aan de andere kant, de basale kant van de cel, zijn de endotheelcellen via lokale contacten met de subendotheliale laag verbonden.

Functie

Het endotheel heeft verschillende functies die kunnen variëren afhankelijk van de grootte en locatie van het vat. Enerzijds heeft het de functie om een ​​barrière te creëren. De tight junctions als een sterk celcontact tussen de endotheelcellen voorkomen de passieve doorgang van componenten die in het bloed zijn opgelost.

Ze vormen daarom een ​​strakke diffusiebarrière om ongewenste concentraties van stoffen in de subendotheliale laag te beschermen. Het apicale oppervlak met suikerresten verhindert de aanhechting van bloedcellen. Alleen door selectines en andere moleculen te activeren, kunnen stoffen eraan binden.

Het endotheel draagt ​​dus ook bij aan de bloedstolling. Indien intact, voorkomt het de vorming van een bloedprop, en na een vaatletsel bevordert het de stolling. Het endotheel kan ook de breedte van de bloedvaten regelen.

De endotheelcellen zijn verbonden met de binnenste spiercellen van de middelste laag, de media, door zogenaamde myo-endotheliale contacten. Dit contact, dat meestal tot stand komt via gap junctions, oefent een vaatverwijdende invloed uit op de spieren. Lokaal kan het endotheel ook stikstofmonoxide (NO) afgeven.

Het vrijkomen van stikstofmonoxide kan worden veroorzaakt door de afschuifkrachten die worden veroorzaakt door de wrijving van het passerende bloed wanneer bloeddruk is verheven. Een andere mogelijkheid is stimulatie door vaatverwijdende middelen die binden aan receptoren aan het oppervlak van het endotheel. Dit is een vaatverwijdende stof. Indien nodig kan het echter ook een vasoconstrictieve stof afgeven. Dit is het eiwit endotheline.