differentiële diagnose

Differentiële diagnose - wat is dat?

Een patiënt komt meestal naar de dokter met symptomen die hij of zij niet aan een bepaalde ziekte kan toewijzen. Het is de taak van de arts om een ​​differentiële diagnose te stellen door middel van een patiëntgesprek, lichamelijk onderzoek en apparaatonderzoek. De differentiaaldiagnose omvat ziekten die optreden met dezelfde of dezelfde symptomen als de symptomen die door de patiënt worden beschreven en die daarom ook in aanmerking moeten worden genomen bij het stellen van de diagnose.

De differentiële diagnose moet worden onderscheiden van de vermoedelijke diagnose. Dit gebeurt met behulp van de zogenaamde differentiaaldiagnose: dit omvat alle onderzoeken die dienen om een ​​ziekte uit te sluiten of te bevestigen die een differentiële diagnose is voor de vermoedelijke diagnose. Een fictief voorbeeld: na het patiëntengesprek worden twee mogelijke ziekten beschouwd als verklaringen voor de symptomen van de patiënt.

Een van de ziekten wordt geassocieerd met afwijkingen in de ultrageluid, de andere is dat niet. Dus de arts zal dit verduidelijken door middel van een ultrageluid onderzoek welke van de twee differentiële diagnoses de feitelijke diagnose vertegenwoordigt. Hoe karakteristieker een symptoom is voor een bepaalde ziekte, hoe kleiner het aantal mogelijke differentiële diagnoses. Voor meer algemene symptomen zoals koortsAnderzijds is het aantal differentiële diagnoses groot omdat veel ziekten gepaard kunnen gaan met koorts.

Hoe wordt de differentiële diagnose gesteld?

Om een ​​differentiële diagnose te stellen, begint de arts met een patiëntgesprek. Tijdens de zogenaamde anamnese wil de arts achterhalen welke actuele klachten de patiënt heeft, welke eerdere of chronische ziekten er zijn en welke ziekten in de familie aanwezig zijn. De arts heeft ook informatie nodig over de medicatie die de patiënt gebruikt en over zijn sociale en professionele omgeving.

Al deze zaken zijn belangrijk zodat de arts de huidige klachten kan classificeren en eventuele symptomen of factoren die verband houden met de ziekte van de patiënt niet vergeten. Door middel van een gedetailleerd anamnese-interview kan de arts mogelijke ziekten uitsluiten en een vermoedelijke diagnose stellen samen met alternatieve differentiële diagnoses. De verschillende differentiële diagnoses hebben zowel overeenkomsten als verschillen, bijvoorbeeld in het beloop of in de symptomen die de patiënt beschrijft.

Door een grondige fysiek onderzoekvindt de arts aanvullende symptomen of bevindingen die voor of tegen een van de differentiële diagnoses spreken. Laboratorium testen, ultrageluid, RöntgenstraalCT, MRI en andere onderzoeken geven verdere indicaties voor of tegen een mogelijke differentiële diagnose. Natuurlijk zijn niet altijd alle onderzoeken nodig om de ziekte van de patiënt op te sporen, omdat in de loop van de verschillende diagnostische onderzoeken differentiële diagnoses geleidelijk kunnen worden uitgesloten.

Een grondige differentiaaldiagnose is vooral belangrijk bij het stellen van zogenaamde uitsluitingsdiagnoses. Dit zijn diagnoses die alleen mogen worden gesteld als alle andere mogelijke differentiële diagnoses betrouwbaar zijn uitgesloten door anamnese, lichamelijk onderzoek en apparaatonderzoek. Een voorbeeld is prikkelbare darm syndroom, een gastro-intestinale aandoening waarvoor geen lichamelijke oorzaak kan worden gevonden.