Wat is hyposensibilisatie?
Hyposensibilisatie wordt ook allergeenimmunotherapie (AIT), desensibilisatie of specifieke immuuntherapie (SIT) genoemd. In zeldzamere gevallen wordt de term ‘allergievaccinatie’ gebruikt.
Ook de naam van de therapie is afgeleid van dit werkingsmechanisme: “hypo” staat voor “minder”, en “sensibilisatie” voor het ontwikkelen van een afweerreactie van het immuunsysteem tegen een bepaalde stof.
Alleen causale behandeling
Er zijn in principe drie manieren om een allergie te behandelen:
- blootstellingsprofylaxe: vermijden van de allergie veroorzakende stof (allergeenonthouding)
- Medicamenteuze behandeling
- Hyposensibilisatie
Wat gebeurt er in het lichaam tijdens een allergie?
Het menselijke immuunsysteem is ontworpen om het lichaam te beschermen tegen schadelijke invloeden, bijvoorbeeld van bacteriën en virussen. Het immuunsysteem herkent deze vooral aan hun oppervlaktestructuur en vormt indien nodig verdedigingsstoffen (antilichamen).
Waarom sommige mensen allergisch zijn voor bepaalde stoffen en andere niet, is nog niet definitief opgehelderd.
In deze context kan de aanpak van hyposensibilisatie het beste worden omschreven als een soort ‘confrontatietherapie’ met het allergeen.
Wanneer wordt hyposensibilisatie uitgevoerd?
Hyposensibilisatie wordt door artsen onder meer aanbevolen in de volgende gevallen:
- als er een risico bestaat op secundaire ziekten zoals allergisch bronchiaal astma, d.w.z. een zogenaamde vloerverandering van de allergie van de bovenste naar de onderste luchtwegen.
- in geval van ernstige bijwerkingen van de medicamenteuze behandeling.
Vanwege de onzekere werkzaamheid en mogelijke bijwerkingen is hyposensibilisatie voor huidschilfers van dieren en voedselallergie tot nu toe in de meeste gevallen niet aanbevolen. Orale immunotherapie (OIT) is nu echter goedgekeurd in de EU en Zwitserland voor vier- tot zeventienjarige kinderen en adolescenten met een pinda-allergie (zie hieronder).
Hyposensibilisatie bij kinderen
Wat kan hyposensibilisatie doen?
Hyposensibilisatie kan
- de symptomen van een bestaande allergie verminderen.
- het risico op allergisch astma verminderen.
- ondersteunen de behandeling van milde vormen van astma.
- waarschijnlijk voorkomen dat verdere type I-allergieën zich ontwikkelen.
- helpen de behoefte aan allergie- of astmamedicijnen te verminderen.
Wat doe je tijdens hyposensibilisatie?
Afhankelijk van de manier waarop het allergeen wordt toegediend, maken artsen onderscheid tussen twee hoofdvormen van hyposensibilisatie:
- subcutane immunotherapie (SCIT): Bij klassieke hyposensibilisatie wordt het allergeen onder de huid geïnjecteerd.
- sublinguale immunotherapie (SLIT): Het allergeen wordt onder de tong geplaatst (als tablet) of gedruppeld.
Subcutane immunotherapie (SCIT)
Vóór elke dosisverhoging let de arts op eventuele bijwerkingen van de vorige injectie en past hij indien nodig het vaccinatieschema aan. Indien nodig kan hij of zij ook medicijnen voorschrijven om eventuele allergische klachten tegen te gaan. Er worden bijvoorbeeld antihistaminica gebruikt. Deze remmen de werking van de lichaamseigen boodschappersubstantie histamine, die een sleutelrol speelt bij allergische reacties van het directe type.
Sublinguale immunotherapie (SLIT)
Duur van hyposensibilisatie
De duur van de allergeentoediening is afhankelijk van de onderliggende allergie. De gemiddelde behandelingsduur is drie jaar, en drie tot vijf jaar voor wespengifallergie. In het geval van bijengifallergie wordt hyposensibilisatie voor onbepaalde tijd uitgevoerd – de arts moet op de lange termijn regelmatig een “onderhoudsvaccinatie” toedienen.
Bovendien kan de arts een huidtest uitvoeren met het betreffende antigeen en bloed afnemen bij de patiënt om de immuunrespons te bepalen: Bij type I-allergische patiënten worden meestal specifieke immunoglobines E (IgE) in het bloed aangetroffen. Deze klasse antilichamen speelt een belangrijke rol bij het teweegbrengen van allergische reacties van het onmiddellijke type. Wanneer het IgE-niveau in het bloed is afgenomen of volledig genormaliseerd, wordt de hyposensibilisatie als succesvol voltooid beschouwd.
Over het algemeen is hyposensibilisatie een zeer veilige procedure. Bijwerkingen kunnen allergische reacties op het toegediende allergeen zijn, zoals niezen, tranende ogen, zwelling of jeuk.
Ernstiger maar gemakkelijk behandelbare bijwerkingen die mogelijk zijn bij hyposensibilisatie zijn onder meer kwaddels over het hele lichaam (urticaria = netelroos) en zwelling in het nekgebied (Quincke-oedeem, angio-oedeem).
Om te observeren hoe de patiënt reageert, moet hij na elke therapiesessie doorgaans een half uur ter observatie in de praktijk blijven. Bovendien moet hij op de betreffende dag fysieke stress en alcohol vermijden.
Wanneer mogen mensen met een allergie niet beginnen met hyposensibilisatie?
Niet elke patiënt die aan een van deze allergieën lijdt, hoeft hyposensibilisatie te ondergaan. De meest voorkomende uitsluitingscriteria voor hyposensibilisatie zijn:
- huidige kanker
- hart- en vaatziekten of het gebruik van bètablokkers
- ernstige auto-immuunziekten of immuundeficiënties
- ongecontroleerde astma
- onbehandelde chronische infectie (zoals HIV of hepatitis C)
- ernstige psychiatrische aandoeningen
- slechte therapietrouw (adherence)
- inflammatoire darmziekten en open wonden in de mondholte (tijdens SLIT)
Zelfs als een van de hierboven genoemde contra-indicaties aanwezig is, is hyposensibilisatie in individuele gevallen mogelijk. Patiënten kunnen het beste de voordelen en risico's van een dergelijke behandeling met hun arts bespreken.