Bijschildklier

Synoniemen in bredere zin

Medisch: Glandula parathyroidea

  • Beischilddrüsen
  • Epitheliale bloedlichaampjes

Anatomie

De bijschildklieren vertegenwoordigen vier klieren van lenticulaire grootte die ongeveer 40 mg wegen. Ze bevinden zich achter de schildklier. Meestal bevinden er zich twee aan het bovenste uiteinde (pool) van de schildklierkwab, terwijl de andere twee zich aan de onderste pool bevinden. In zeldzame gevallen worden de onderste schildklierklieren ook aangetroffen op de thymus of zelfs in het midden borst ruimte tussen de longen (deze ruimte wordt ook wel het mediastinum genoemd). Soms worden extra bijschildklieren gevonden.

Functie

In tegenstelling tot veel andere klieren (bijv de alvleesklier), heeft de bijschildklier (Glandula parathyroidea) geen eigen kanalen voor de secretie die het produceert, het hormoon bijschildklierhormoon (PTH, ook bekend als parathyrine). Daarom wordt de boodschappersubstantie direct afgegeven (uitgescheiden) in de bloed en bereikt zo zijn bestemming. Dit secretiemechanisme wordt ook wel endocriene secretie genoemd.

Om deze reden worden de bijschildklieren doorkruist door een dichte capillair netwerk waarvan de haarvaten een speciale structuur hebben. Haarvaten zijn de kleinste mens schepen waardoor precies een rood bloed cel (erytrocyt) past nog steeds. In de bijschildklier bevinden zich speciale, zogenaamde gefenestreerde capillairen, waarvan de cellen geen strak omsloten vat vormen, maar kleine openingen hebben (zogenaamde 70 nm "vensters") en zo het hormoon doorlaten in de bloedbaan zonder lekken bloed componenten.

Het doelweefsel, dat wil zeggen de plaats van werking van het bijschildklierhormoon, is bot en nier. Daar komt het peptidehormoon (dwz het is samengesteld uit 10 tot 100 aminozuren) tussenbeide in de calcium metabolisme op een regulerende manier. De hoeveelheid hormoon wordt gecontroleerd door een eenvoudig feedbackmechanisme: de hoeveelheid hormoon die wordt afgegeven, is afhankelijk van de calcium concentratie in het bloed.

De bijschildklieren hebben hun eigen "calcium sensor ”voor dit doel. Als er een tekort aan calcium-calcium is, wordt er meer parathormoon in het bloed afgegeven; als er voldoende calcium in het bloed zit, wordt de afscheiding (afgifte) geremd. Het hormoon bevordert de aanvoer van calcium via twee mechanismen: calcium komt vrij uit de botten door de osteoclasten, de cellen die het bot afbreken.

De osteoclasten worden gestimuleerd door bijschildklierhormoon. In de nier, voorkomt het hormoon dat er te veel calcium met de urine wordt uitgescheiden: (het zorgt ervoor dat calcium opnieuw wordt opgenomen uit de primaire urine die in de nieren wordt geproduceerd en aan het organisme wordt toegevoerd). Het vermindert de uitscheiding van calcium in de urine.

Dit effect wordt indirect versterkt door de vorming van vitamine D, wat ook de uitscheiding van calcium met de nieren vermindert en ook de opname uit voedsel in de darmen bevordert. Beide hormonen dus tegengaan osteoporose (botontkalking). De concentratie van calcium in het bloed wordt dus binnen nauwe grenzen constant gehouden op 2.5 mmol per liter. Bovendien bevordert PTH (bijschildklierhormoon) de uitscheiding van fosfaat via de nieren.