Wat is antitrombine?
Antitrombine is een eiwit dat in de lever wordt geproduceerd en ook wel antitrombine III of antitrombine 3 (kortweg AT III) genoemd. Het speelt een belangrijke rol bij de hemostase. Hoewel het weinig effect heeft op de primaire hemostase, kan het de secundaire hemostase (bloedstolling) effectief remmen:
Antitrombine zorgt voor de afbraak van trombine (Factor IIa) – een stollingsfactor die leidt tot de splitsing van fibrinemonomeren en daarmee de vorming van een stabiel stolsel ten behoeve van hemostase. Bovendien remt het eiwit ook andere stollingsfactoren en enzymen en zorgt het voor de vorming van weefseltype plasminogeenactivator (t-PA) in de vaatwanden. t-PA remt ook de bloedstolling.
Met behulp van het medicijn heparine kan het effect van antitrombine ongeveer duizendvoudig worden vergroot. Daarom wordt heparine als antistollingsmiddel gebruikt.
Wanneer wordt antitrombine bepaald?
Een tekort aan antitrombine leidt tot vasculaire blokkade als gevolg van overmatige stolling. Daarom worden de hoeveelheid en activiteit van antitrombine 3 bepaald in gevallen van trombose met onbekende oorzaak. Een tekort aan antitrombine is aangeboren.
Bovendien kan het meten van antitrombine nuttig zijn bij zogenaamde consumptiecoagulopathie. Dit is een ernstig ziektebeeld waarbij, meestal als gevolg van shock of sepsis, het stollingssysteem op ongecontroleerde wijze wordt geactiveerd. Er vormen zich kleine stolsels (microtrombi) in de bloedvaten, terwijl er tegelijkertijd hevige bloedingen optreden omdat de stollingsfactoren zijn uitgeput.
Antitrombine wordt ook gemeten als heparinetherapie niet succesvol is.
Antitrombine – normale waarden
Als er sprake is van een tekort aan antitrombine, wordt dit AT-deficiëntie type I genoemd. Als daarentegen de activiteit van het eiwit afneemt, spreekt men van type II AT-deficiëntie. De volgende normale waarden zijn van toepassing:
concentratie |
18 – 34 mg/dl |
Activiteit |
70 – 120% van de norm |
Waarden kunnen verschillen wat betreft geslacht en leeftijd. Bij pasgeborenen tot drie maanden oud heeft antitrombine geen ziektewaarde.
Wanneer is de antitrombinespiegel te laag?
Congenitale antitrombinedeficiëntie is zeer zeldzaam. Veel gebruikelijker is een hoge consumptie van antitrombine als gevolg van consumptiecoagulopathie, trombose, bloeding of een operatie. Behandeling met heparine verlaagt ook de gemeten waarde. Bovendien leidt een vormingsstoornis, bijvoorbeeld in de context van levercirrose of andere leverziekten, ook tot een tekort aan antitrombine.
Wanneer is de antitrombinespiegel te hoog?
Wat te doen bij veranderde antitrombinespiegels?
Bij verhoogde meetwaarden staat de behandeling van de onderliggende ziekte voorop. Een tekort aan antitrombine moet ook altijd door een arts worden opgehelderd en zorgvuldig worden behandeld. De getroffenen lijden veel vaker aan trombose. Daarom is vervanging door kunstmatig antitrombine meestal onvermijdelijk.