Angststoornis

Paniekstoornissen (synoniemen: paniek; paniekaanval; paniekneurose; panieksyndroom; ICD-10 F41.0: paniekstoornis [episodische paroxismale angst]) behoren tot de groep van Angst stoornissen. Paniekstoornissen beschrijven terugkerende ernstige angstaanvallen (paniek) die niet beperkt zijn tot een specifieke situatie of bepaalde omstandigheden en daarom onvoorspelbaar zijn. In ICD-10 F41.0 wordt paniekstoornis als volgt beschreven: “Het essentiële kenmerk is terugkerende ernstige angstaanvallen (paniek) die niet beperkt zijn tot een specifieke situatie of speciale omstandigheden en daarom ook onvoorspelbaar zijn. zoals bij andere Angst stoornissenomvatten de essentiële symptomen plotseling hartkloppingen, pijn op de borst, gevoelens van verstikking, duizeligheid en gevoelens van vervreemding (depersonalisatie of derealisatie). Angst om dood te gaan, controleverlies of angst om gek te worden ontstaat vaak secundair. Paniekstoornis mag niet als hoofddiagnose worden gebruikt als de persoon aan het begin van de paniekaanvallen​ In deze omstandigheden is het paniekaanvallen zijn waarschijnlijk secundair aan de Depressie.” Paniekstoornissen behoren tot de meest voorkomende Angst stoornissen en daarmee een van de meest voorkomende stoornissen in de psychiatrie. Er zijn paniekstoornissen met en zonder agorafobie (angst tot paniek op bepaalde plaatsen; anticiperende angst). Een echte paniekaanval vereist dat er binnen drie weken ten minste drie aanvallen plaatsvinden die niet worden veroorzaakt door een fobische stimulus (bijv. spinnen, liften) en die niet het gevolg zijn van fysieke uitputting of een levensbedreigende ziekte. Er moeten relatief angstvrije perioden zijn tussen: paniekaanvallen. Paniekstoornis kan worden ingedeeld in de volgende ernstniveaus:

  • Milde paniekstoornis: minder dan 4 paniekaanvallen in 4 weken.
  • Matige paniekstoornis: minimaal 4 paniekaanvallen in 4 weken.
  • Ernstige paniekstoornis: minimaal 4 paniekaanvallen per week gedurende een periode van 4 weken.

Geslachtsverhouding:paniekstoornis met agorafobie (angst voor paniek op bepaalde plaatsen; anticiperende angst): mannen tot vrouwen is 1: 2-3. Paniekstoornis zonder agorafobie: evenwichtige verhouding. Frequentiepiek: paniekstoornis komt het meest voor tijdens de adolescentie (15 tot 19 jaar), meestal niet vóór de puberteit, en tussen het 3e en 4e levensdecennium (mediane leeftijd 24 jaar). Angststoornissen komen veel minder vaak voor na het 5e levensdecennium. Lifetime-prevalentie (frequentie van ziekte gedurende het hele leven) ligt ongeveer tussen 1.5 en 3.5%. De prevalentie (frequentie van ziekte) is 3-4% (in Duitsland). De volgende tabel toont de 12-maandsprevalentie van paniekstoornis [in %] volwassenen (in Duitsland).

Totaal Heren Dames Leeftijdsgroep
18-34 35-49 50-64 65-79
Paniekstoornis met / zonder agorafobie 2,0 1,2 2,8 1,5 2,9 2,5 0,8

Verloop en prognose: De aandoening wordt gekenmerkt door terugkerende (terugkerende) paniekaanvallen en wordt vaak geassocieerd met agorafobie, die getroffen personen ernstig treft in hun dagelijks leven, inclusief vrijetijdsbesteding. Paniekstoornis kan goed onder controle worden gehouden met voldoende therapie. Zonder therapie, verdwijnt de stoornis niet. De volgende tabel geeft de mentale comorbiditeit bij paniekstoornis [in %] (in Duitsland).

Elke psychische stoornis Depressieve stoornissen (ICD-10: F32-34) Somatoforme stoornissen (ICD-10: F42) Obsessief-compulsieve stoornis (ICD-10: F42) Alcohol afhankelijkheid (ICD-10: F10.2) Eetstoornissen (ICD-10: F50)
Paniekstoornis (met / zonder agorafobie) 88,3 56,7 37,1 7,3 11,1 1,4